Zit!

Eergisteren dronk ik Pickwick Raspberry thee waarvan de houdbaarheidsdatum zo’n slordige 24 jaar verstreken was. Met het aroma was hoegenaamd niets mis, met de smaak mijn inziens evenmin. Al die tijd vertoefden de blaadjes dan ook zoals het hoort op een donkere, droge plek. In all rust. Onaangeroerd. Tenzij die ene keer voor de reis van Gent naar Turnhout. Een kot heb je immers niet voor de eeuwigheid.

Houdbaarheidsdata schrikken mij niet af. Ook niet wanneer je ze zoals in dit geval pas onder ogen krijgt nadat je het potentiële gif binnen hebt. September 96… Dat was gisteren, toch? Als smetvrezer lig ik er niet wakker van om ziek te worden wanneer de grens van de beste smaak van onze voeding bereikt is. Met kijken, ruiken en proeven in combinatie met het laatste beetje gezond verstand waarover ik nog beschik, lukt het om dat alles goed in te schatten en mezelf niet te vergiftigen.

Een houdbaarheidsdatum waar ik wél van wakker lig, is deze van mijn eigen begrip voor het onbegrip van anderen t.a.v. mijn doen en laten. Onbegrip omdat het niet strookt met het gedrag van de doorsnee mens op deze planeet. Ik zeg u, het is allemaal de schuld van de onzichtbare chaos in mijn hersenpan.

Die houdbaarheidsdatum waarvan ik dacht dat ik hem steeds weer voor me uit kon schuiven door mijn eigen handelen aan te passen aan wat er in de maatschappij van me verwacht wordt en waardoor onbegrip geen kans krijgt om zich te manifesteren, is abrupt verstreken. Ik heb er genoeg van. Een mens kan ook maar zoveel incasseren.

Zo werd ik afgelopen augustus verwacht op het stadskantoor, een oude legerkazerne aan de rand van de stad. Een mooi gebouw met wat mij betreft minstens één lelijke mens (maar dat is voor later). Mij bewegen in de publieke ruimte is niet mijn ding, maar vol goede moed trok ik er naartoe. Ik had ook geen andere keuze.

Op enkele hindernissen na verliep alles vlekkeloos. Ik meldde me aan, kreeg van de vriendelijke jongeman die elke bezoeker zat op te wachten te horen dat ik perfect op tijd was, mocht verder stappen naar de infobalie, waarna er meegedeeld werd dat ik verwacht werd aan loket F. De ‘F’ van “F*ck it” want niemand daar. Terwijl ik mijn zieligste blik bovenhaalde en om me heen keek terwijl ik op een rode loper in het midden van de gang stond, riep een juffrouw aan de overkant van het loket dat ze me wel zou verder helpen. “Zet u maar” sprak ze, en wees met de gestrekte vingers van haar hand naar de stoelen die me flankeerden. Ik haalde mijn standaard antwoord boven: “Ik blijf even staan, want ik heb een lange rit achter de rug”. Dat ik me met de auto verplaatst had om tot daar te geraken, was niet gelogen, maar gaan zitten zou maken dat ik niet meer met dat waar ik mee gekomen was naar huis kon, een 32 minutenlange wandeling huiswaarts zou moeten maken met het risico op een ommetje waartoe ik me beter niet zou laten verleiden, gevolgd door een rituele douche en een terugwandeling van even lange duur (met weer dat ommetje waar ik niet aan zou kunnen weerstaan) om de auto die dacht dat hij me nooit meer zou zien, op te pikken. Kortom: stress, ergernis en schade aan lichaam en geest. Zulke leugens om bestwil maken mijn leven draagbaar, zorgen ervoor dat ik kan functioneren en dat ik effectief ook nog ergens naartoe kan. Ik behoed me bovendien voor dat wat me moedeloos maakt. Want OCD is tijdrovend en het vooruitzicht van wat je te wachten staat wanneer er iets misloopt om alles recht te zetten en weer smetvrij te zijn, is erger dan de eigenlijk besmetting.

Nu goed, de behulpzame dame aan het loket deed wat van haar verwacht werd en op 1-2-3 bevond ik me terug op het grote binnenplein, tevreden en rustig dat alles goed verlopen was. Ik moest wel binnen 14 dagen terug langs komen, maar ach.

Opnieuw de arena in dus, twee weken later. De goedlachse buitenwipper was nog steeds op post en verwelkomde me wederom met open armen en zijn standaardzin “U bent perfect op tijd”. What else, dacht ik George Clooney-gewijs. De vrouw aan het onthaal stuurde me andermaal naar loket F, ook nu weer onbemand. Mijn blik dwaalde af naar mijn vriendin aan de overkant, druk in gesprek aan de telefoon. Wat nu? Voor ik de kans kreeg om om me heen te kijken hoorde ik de bevelende stem van iemand die op een sluwe manier die amper fysieke inspanning vergde gehoor had gegeven aan haar roeping als militair door simpelweg een arrogante bediende te spelen in de setting van een kazerne. “Kom naar hier, je kan daar niet blijven staan”, snauwde ze. Ik begaf me naar loket E en bleef rechtstaan tussen de twee stoelen. “Zet u!” klonk het bevelend. “Neen, ik blijf liever staan”, zei ik. Dat viel duidelijk niet in goede aarde. “U moet gaan zitten, dat is verplicht”, hoorde ik uit haar mond die ze intussen met eten vol propte komen. Als toemaatje likte ze aan de toppen van haar vingers waarna ze mijn identiteitskaart in ontvangst nam. En terug gaf. Hygiëneregels? Ontsmettingsalcohol? Nog nooit van gehoord. En geen tijd voor. Ze had het te druk met verbale salvo’s te lossen. Het plexiglas kreeg bovendien in deze context een dubbele functie aangezien haar tussendoortje immers de weg naar haar slokdarm nog niet gevonden had en ze met volle mond bleef praten.

“U mag niet blijven staan, u blokkeert de gang” sprak ze giftig, ondanks het feit dat ik in rechte lijn met de stoelen stond. “Als ik moet gaan zitten, dan ben ik weg”, zei ik in volle paniek bij zoveel laagdunkendheid van de andere kant. “Ik kom wel terug.” Er volgde nog een vrijpostige afsluiter van harentwege: “Dan zal u niet meer moeten terugkomen, want dat zal nooit meer veranderen.”

Met trillende benen en een hersenpan die stilaan op temperatuur was om een lekkere steak dicht te schroeien droop ik af via de uitgestippelde route richting binnenplaats, mezelf afvragend hoe het verder moest met een identiteitskaart die niet in orde was en het vooruitzicht dat ik nog eens terug moest.

Het is nooit woede, maar een enorme teleurstelling in de mensheid voor zoveel onbegrip op mijn abnormale levenswandel die mij helemaal uit balans haalt. Want wie slaat een aangeboden stoel nu af? Het is mezelf zwak voelen tegen zoveel brutaliteit van anderen. Zwakte die me naar adem deed happen waardoor ik niet meer uit mijn woorden kwam aan het onthaal waar ze me een kwartier eerder goedgeluimd hadden zien verschijnen.

“De vrouw aan het loket wil me niet helpen omdat ik niet wil gaan zitten”, kwam er met veel moeite uit. Het klonk als een klaagzang van een klein kind, waarna ik vol schaamte de waarheid bovenhaalde. “Ik kan niet gaan zitten om medische redenen” dekte ik de wonde voor mezelf voorzichtig toe. “Wat moet ik in Godsnaam doen om geholpen te worden? Een medisch attest meebrengen?”

Een intern telefoontje later mocht ik weer de trap op richting loket F waar deze keer wel iemand zat: een jongeman die me met plaatsvervangende schaamte en zonder al te veel vragen verder hielp. Hoewel er plaats genoeg was voor mijn lichaam tussen de stoelen in, had men de de rechtse weggehaald en verplaatst naar het midden van de gang, op de rode loper.

Een oplossing voor een onbestaand probleem en de visualisatie van overtuigd zijn van je eigen gelijk. Bah!

12 gedachten over “Zit!”

  1. Mooi.Hoe je ons een in sé droevige, pijnlijke situatie toch nog met de nodige humor kunt laten visualiseren…Ik wens de “tussendoortjes-etende-beambte” een stevige indigestie toe.

    Like

    1. Ik verschiet van niets meer, maar het stemt met droevig wanneer mensen zulke houding aanmeten… En het heeft tijd nodig om het elke keer weer van me af te zetten.

      Like

  2. Ik ben zo blij met je prachtig geschreven, maar ook erg confronterende tekst. Het geeft me inzicht in wat je moet doorstaan. Het doet me ook beseffen wat ik al wist: oordeel niet over anderen en heb respect voor elkaar. Blij dat ik je ken! X

    Like

    1. Bedankt, Martine! Ik beleef ook veel plezier aan jouw blog. Vaak denk ik: dit is de mooiste zin. Ik zou hem beter telkens eens posten in de comments. 🙂

      Like

Plaats een reactie