Categorie archief: Ziekenhuisroman

Littekens

We zitten recht tegenover elkaar, elk aan een andere kant van haar vrijwel lege bureautafel. De ruimte is kil en onpersoonlijk op een kindertekening tegen de muur links van me na. We hebben elkaar nooit eerder ontmoet. Ik ken haar niet. En zij mij niet.

Ze praat. Ik doe alsof ik luister. De lippen van haar pruilmond bewegen ritmisch op en neer. Wat ze vertelt wordt gedempt door het moment. Ik hoor geen klanken, versta niet wat ze zegt.

Eén van mijn zintuigen is immers in overdrive gegaan. Mijn ogen worden overmatig geprikkeld. Zo valt mijn blik op een petieterige, helende korst die een wonde op het topje van haar fijne neus bedekt. Op haar kleine tanden die verschijnen bij een spontane, uitbundige lach. Op het voor haar leeftijd opmerkelijk groot aantal rimpels van haar gefronste voorhoofd. Op grijze haren die via de contouren de macht proberen te grijpen in haar warrig kapsel van kastanjebruin en geblondeerd haar. Ik merk fijne donshaartjes op t.h.v. haar kaakgewrichten. Ik spot een bloeduitstorting onder een nagel van één van de smalle vingers van haar kleine handen. Een 3 centimeter lange lijn in haar hals, net boven de kraag van een lichtgrijs t-shirt dat ze onder haar losjes om het lijf zittende witte doktersjas draagt, doet me twijfelen. Een halsrimpel of een litteken?

Alles lijkt zich af te spelen in slow motion zoals je dat alleen in films ziet. Het beeld perfect gekadreerd door een talentvolle cinematograaf. Enkel haar persoon is scherp. De omgeving is flou. Het moment is onwezenlijk.

Ik knik bevestigend tijdens haar uiteenzetting, zonder ook maar een woord opgevangen te hebben en vraag me af hoe zij mij ziet terwijl ik alle facetten van haar uiterlijk met meer dan gewone aandacht in me opneem. Een eerste indruk is blijvend.

Ik zie mezelf niet meer zoals anderen me zagen wanneer we elkaar voor de eerste keer ontmoetten. De littekens aan mijn rechteroog vallen me niet langer op wanneer ik in de spiegel kijk. Met de leeftijd schermt mijn bril ze ook deels af. Misschien wel tot spijt. Ik schenk ze te weinig aandacht. Denk te weinig aan de herinnering die ermee gepaard gaat. Het is een fraai aandenken aan een voorval dat tragisch had kunnen aflopen.

We zijn ergens begin jaren ’80 wanneer ik op een vreselijke manier de show steel op een communiefeest dat plaatsvindt in een voetbalkantine ergens in de Kempen. Ik trek alle aandacht die het feestvarken toekomt naar me toe. Terwijl de volwassenen aan het aperitieven slaan, spelen wij piepenbeurge. Niet simpel op een voetbalveld.

De tijd dringt. De seconden tikken weg. Ik hoor iemand roepen: ‘Hé, Ann, kom u hier mee verstoppen.’ Ik ga op het geluid af, zie de gracht, spring er met net iets teveel enthousiasme over en beland pardoes met mijn gezicht in de achterliggende prikkeldraad. Ik voel dat er iets mis is. De twee korte, gedraaide spiralen metaaldraad met scherpe punten verwonden me rakelings langs mijn rechteroog. Een stukje van mijn lichaam wordt getekend voor het leven.

‘Bloed ik?’, is het eerste wat er uit mijn mond komt terwijl de rode en witte bloedlichaampjes zich samen met de bloedplaatjes onder invloed van de zwaartekracht een weg langs mijn wang banen. Ik strijk met de vingertoppen van mijn rechterhand langs mijn kaak. Ik voel geen pijn. Die zou een paar dagen later volgen, op de lagere school.

Samen met mijn mama beland ik die bewuste zondagnamiddag in een dokterspraktijk waar de arts zonder verdoving met naald en draad aan de slag gaat om de wonde aan mijn rechter slaap te hechten. De kwetsuur aan mijn onderste ooglid kleeft hij dicht. In mijn herinnering met een soort plastic. Pretty fantastic, want tot op de dag van vandaag ziet het er beeldig uit.

Eens opgelapt worden familieleden vanuit een telefoonhokje op de hoogte gebracht. Met een mama die nog steeds in shock is, is het aan mij als 6-jarige om het telefoonboek in mijn geheugen open te slaan.

We hangen de hoorn aan de haak. Ik wil niet naar huis. Het feest is nog volop aan de gang.

Enkele dagen later, terug op school, voel ik voor de eerste keer pijn. De lerares gebiedt me mijn gezicht af te wenden. Ze kan het niet aanzien.

Zo wordt ook een stukje van mijn ziel getekend voor het leven.

Erger dan de prikkeldraad, die juffrouw Mampaey.

Vensterroute, Turnhouts Vennengebied 19 november 2020

Florence

Afgelopen vrijdag liet ik naar mijn borsten kijken. En aan mijn borsten komen. Door drie vrouwen die ik nooit eerder ontmoet had dan nog. De eerste twee duwden en trokken eraan tot ze perfect gepositioneerd waren. De derde haalde wat later een knijpfles waar evengoed ketchup uit had kunnen komen boven om komaf te maken met de luchtlaag tussen sonde en huid bij het echografisch onderzoek.

Het was een fluitje van een cent, ondanks de nodige spanning. En niet omdat mijn borsten bijna tot moes herleid werden wanneer ze samengedrukt werden bij de mammografie.

Nog geen 5 minuten nadat ik – ruim 25 minuten te vroeg – mezelf neervlijde op een stoel in een anders volledig lege wachtzaal, stapt iemand op me af. Het is Florence Nightingale. ‘U mag u plaatsnemen in kleedhokje 8 en uw bovenlichaam ontbloten. Daarna even wachten tot we u komen halen.’ Ik ben in opperbeste stemming, sta er niet bij stil dat hokje lucky number 7 op deze vrijdag de 13de misschien meer iets voor mij geweest zou zijn, trek de deur open en stap binnen. Mijn dikke beige winterjas en sjaal hang ik aan de haak, mijn trui en beha leg ik op een plooistoeltje waarvan het zitvlak verschillende spleten heeft. ‘Als mijn kleding er maar niet afschuift of tussen valt en zo op de grond belandt’, hoor ik mezelf denken. Een bedenking die me verontrust. En het wordt er niet beter op. Nog geen seconde later doet een andere verpleegster de deur open aan de andere kant. Het is Florence Nightmare. Ze deelt me mee dat ze mijn kledij in hokje 4 gaat leggen. Ze geeft de reden van die vestimentaire verhuis, maar die ontgaat me volledig in alle paniek. Haar triviale boodschap lokt aanvankelijk een niet te stillen onrust bij me uit.

De bezorgdheid ebt pas weg wanneer de twee zorgverleners met me in gesprek gaan en commando’s afvuren à la ‘Kin omhoog mevrouw, of ze staat mee op de foto’. Ik gehoorzaam en kijk wat rond wanneer de beelden gemaakt worden en ik achter mijn mondmasker wat onzichtbare grimassen maak wanneer ik pijn voel.

Vier foto’s later lig ik halfnaakt op de onderzoekstafel neer in een schemerdonkere kamer, mijn borsten afgedekt met een papieren handdoek die werkelijk nergens toe dient. Terwijl ik op de dokter wacht, werp ik een blik omhoog. Ik tel 56 vierkante panelen die een vals plafond vormen waarvan vier vakken voor verlichting en twee voor ventilatie. Ik merk een branddetector en noodverlichting op.

De arts laat op zich wachten. Ze blijft te lang weg. Hoewel de onderzoekstafel comfortabel ligt, voel ik me stilaan terug oncomfortabel. De gedachte aan mijn kleding speelt terug op. Ik maak me zorgen. Meer zorgen dan om het resultaat van de eerder genomen RX-en en de echo die nog moet volgen.

‘Even mijn handen wassen. U mag gewoon vertrekken’, zegt de dokter na het onderzoek. Ik kleef en voel me net een sticky-trap van Vapona. Gelukkig geen vliegen in de buurt. Ik stap de kamer buiten, kom terecht op een gang met kleedkamer 4 vlak voor mij. Ik open de deur en zie dat al mijn spullen liggen zoals ik gehoopt had.

Ik wandel naar huis. Alles is anders dan nog geen twee uur voordien. Mijn bezoek aan het ziekenhuis maakt dat mijn beweegruimte thuis beperkt is zolang ik niet gedoucht heb. Ik kan niet gaan zitten waar ik wil, ik kan niet vastnemen wat ik wil en ik voel me onrustig. Ik bijt nog even door en verfris mezelf rond een uur of negen.

Middernacht. Ik kan de slaap niet vatten. Terwijl Kaatje in mijn arm wegdroomt wanneer ik met mijn hand door haar haren strijk, koestert zij op haar beurt met haar rechterhand mijn borst die de radiologe eerder die dag met meer dan gewone aandacht onderzocht. Ik denk terug aan wat mijn lief zei nadat ik bij mijn thuiskomst vroeg om naar de beelden van mijn borsten te kijken. Ze repte met geen woord over de kleine diepliggende cystes waar ik me allerminst zorgen over hoef te maken. Neen, haar medisch gebrabbel bleef uit. Haar aandacht verschoof. Ze keek dwars door me heen, zoals ze altijd doet en zoals alleen een beeldvormer dat kan. Ze vergat alle ellende en beproevingen die ze door mijn toedoen moet doorstaan.

Wat volgde toen ze de röntgenfoto’s bekeek, was de lofzang van mijn borsten.

Zonder ook maar één valse noot.