Sinds de schilder de muren en het plafond van het toilet op het gelijkvloers onder handen nam, ruikt het er vreemd genoeg naar appelsienen. Niet naar sinaasappelen, want dat woord neem ik niet graag in de mond. De vrucht al evenmin. Ik heb het meer voor clementines. Papillon clementines, als het even kan. De lekkerste die er zijn en waar Editors weer al even terug de hitlijst mee aanvoerden. Ze klinken dus als muziek in de oren, en dat zijn ze ook.
Waar de geur vandaan komt en waarom deze ter plaatse de boel blijft verfrissen, is me een raadsel. Eén dat niet de moeite is om je hoofd over te breken. Waarom zou je? Een appelsiengeur lijkt tenslotte niet in het minst op een rioolgeur, tenzij je er 10 kg van gegeten hebt en daardoor niet meer van het toilet geraakt. Dat is me nog nooit overkomen en ik hoop het zo te houden.

Het is een bizar fenomeen, die zoete, kenmerkende citrusgeur op net die plaats in huis. Dat het aroma ondanks de nodige ventilatie van geen wijken wil weten, maakt het helemaal onbegrijpelijk en al even intrigerend als het kapsel van Selah Sue.
Hoe ik in 2003 van de ene dag op de andere smetvrees kreeg, is voor mij een nog groter enigma. Wat was de trigger die de boel deed ontploffen en mijn leven voorgoed zou veranderen?
Ik weet het eerlijk gezegd niet. Zeer lang had ik gevoel dat het vinden en aanpakken van de oorzaak meteen komaf zou maken met het hele onlogische gedoe, waarna ik weer mijn goeie oude zelf zou zijn. Ik heb er ooit Merlina voor gebeld, maar ze zei me dat zelfs voor haar het mysterie té groot was. Ze kon de waarheid onmogelijk bloot leggen. Reden genoeg voor mij om het te laten voor wat het was en er geen energie meer aan te verspillen. Wat ik tijdens die queeste uiteindelijk vergat, was dat ik nog steeds mezelf was, alleen een andere, nieuwe versie. Daarom niet minder goed. Ik liet het los.
Een intrigerend verschijnsel dat ik tot nu toe eveneens nooit heb kunnen verklaren, is ‘het-mysterie-van-koppels-die-met-elkaar-vergroeid-zijn’? Goed voor mijn grootste winkel-nachtmerries.
Waarom is het in hemelsnaam nodig om steeds met twee, als koppel te gaan winkelen? De som is niet altijd meer dan het geheel van de delen. Wel?
Bij een schaars bezoek aan Colruyt, ergens midden maart, zag ik een onwezenlijk tafereel aan de ingang van de supermarkt. Gewapend met veel te grote latex handschoenen en hun winkelkar in de aanval gedroeg een bejaard koppel zich als onuitstaanbare kleuters omdat ze niet samen de winkel binnen mochten. Brute pech. Een ongeziene klaagzang en onderlinge discussie wie van hen nu uiteindelijk de winkel binnen zou gaan, volgde. Zonder enige gène vroegen ze zich met verheven stem af “wanneer het gedaan zou zijn met die zever”, waarna de vrouw uiteindelijk afdroop richting auto. Of beter moest ophoepelen van de echtgenoot die zich hopelijk thuis van zijn betere kant laat zien. Zijn opoffering (“Ik zal wel gaan”) klonk als een militair bevel om hem in de wagen (of tank – niet zeker) op te wachten.
Een ander duo dat blijkbaar individueel niet veel waard is, wou zich evenmin naar de regels schikken. Ze hadden er simpelweg niets beter op gevonden om de spelregels te omzeilen door elk een kar bij de hand te nemen en alsnog op die manier samen de winkel onveilig te kunnen maken. De 1,5 meter afstand lapten ze aan hun laars door in de koele kamer al kibbelend over welke yoghurt ze zouden aankopen de rayon te versperren. De schande voorbij.
Nu goed, de supermarkt nog tot daaraan toe. Erger is het gesteld bij de lokale handelaar. Want naast gebrek aan besef dat alleen om boodschappen gaan echt wel een haalbare kaart is (geloof me, je kan het!), is de mensheid zich blijkbaar ook niet bewust van al dat onderling contact in ruime winkels die te klein blijken tijdens de spitsuren. Ik gruwel er van. Een stoot in de rug, draagtassen tegen je benen, bovenarm tegen bovenarm, een elleboog in je zij. Drummen en drammen. Duwen en trekken. Het lijkt wel alsof iedereen bezeten is van schrik dat iemand anders de grootste koffiekoek of de laatste croissant voor zijn of haar neus weg zou kapen. Is dat nu écht nodig? Neen, op zondag om ontbijt gaan bij de bakker voelt voor mij niet aan als een blijde boodschap. Wanneer je smetvrees hebt is het een enorm stresserende belevenis waarbij de adrenaline door je lijf pompt en je doorgaans getuige bent van mensen die als magneten aan elkaar lijken te kleven. Ik zou willen uitschreeuwen: waarom toch? Het gaat heus niet sneller vooruit hoor, wanneer je opeengepakt bij elkaar staat. De enigen die je daar in feite mee blij maakt, zijn simpele zielen die aansluiten en het valse gevoel hebben dat de rij daardoor minder lang is.
Onnodig te zeggen dat de lockdown en dan vooral social distancing voor iemand met smetvrees wel te pruimen is. Dit is waar ik sinds 2003 naar snakte. Ademruimte om je heen. Het maakt het idee steeds op stap te moeten gaan met een parafix in de hand om iedereen die te dicht bij je komt op afstand te kunnen houden compleet overbodig. Met covid-19 op de loer is het bovendien uiterst handig wanneer je geconfronteerd wordt met mensen die denken dat de maatregelen van de Nationale Veiligheidsraad voor iedereen gelden, behalve voor zichzelf.
Waar is in Godsnaam het ding wanneer je het nodig hebt? Meer nog: waarom werd het nooit gecommercialiseerd? Het dateert natuurlijk uit een tijd dat er van social distancing nog geen sprake was. Het snufje – of geheim wapen, zo u wil – lijkt als twee druppels water op een paraplu, maar de straal met een reikwijdte van vijf meter verlamt mensen tussen de vijf en tien minuten, afhankelijk van hoe koud of warm het buiten is. Ideaal voor OCD-ers en bij uitbreiding iedereen deze tijd. Ik weet niet hoe het in uw omgeving gesteld is, maar wanneer ik voor een korte wandeling de deur uitga, ben ik steeds degene die afstand moet nemen. Tegenliggers lopen rechtdoor als waren ze de meest nuchtere personen tijdens een alcoholtest.
Bron: Merlina’s Mysterieboek, Dick Durver, dienst Pers en Publicaties van de BRT, 1984
Social distancing is vooral geslaagd in combinatie met lokale handelaars die in hun winkel een flow hanteren, een principe waarbij je langs de ene kant binnenstapt en langs de andere kant weer buiten. Al sputtert het systeem op drukke momenten omdat iedereen op een hoopje aan de kassa staat te wringen. Onmogelijk om anderen niet te raken. En niet omdat je zelf je best niet doet.
Laat me wel wezen: het enige lichamelijk contact dat ik als OCD-patient wil, is dit waar ik zelf voor kies. Van ‘helemaal niet’ tot all the way. Met wie en wanneer, daar wens ik graag zelf over te beslissen.
Functioneren in het openbare leven vergt moed en wilskracht, maar moest u mij tegen het lijf lopen, geef me vooral geen schouderklop. U strooit er zout mee in een diepe, onherstelbare wonde.
En dat zout, dat lijkt me eerder iets voor op uw patatjes.