Tagarchief: de dokteres die me verdriet doet

Introvert antigif

Het moet van mijn kindertijd geleden zijn dat ik – zij het onrechtstreeks – verbonden was met het Antigifcentrum.

Allemaal de schuld van die felrode besjes van de Ilex Aquifolium, uiteraard niet van mezelf. Wat had u gedacht.

Ze zagen er zo aanlokkelijk uit. Zo zoet als de dokteres die me verdriet doet: om op te eten, weet je wel. Dat besloot ik dan ook maar te doen. Altijd te vinden voor een lekkere hap.

Hulst dus.

Hoeveel bessen ik binnen had? Geen idee. Maar wellicht genoeg om een braakmiddel als dessert voorgeschoteld te krijgen en te weinig om met loeiende sirenes afgevoerd te worden naar het ziekenhuis. Ik heb er niets aan overgehouden, buiten geheugenverlies. Mijn herinnering aan die farce is vaag.

Blijkbaar ben ik niet het enige dom kind dat de mensheid ooit gekend heeft. Het Antigifcentrum wijdt een hele pagina aan “Wat moet ik doen als mijn kind hulstbesjes heeft gegeten” met als tip “alle besjes die op de grond gevallen zijn, onmiddellijk opruimen”. Niet talmen dus. Oprapen die handel. Baat het niet dan schaadt het niet, maar hou er rekening mee dat uw kind ze net als ik ook gewoon los kan trekken van de inheemse struik. Daar hoef je geen forsballen voor gekweekt te hebben.

Ik mag misschien wel gedacht hebben dat ik een lijster was, maar dat is klein bier i.v.m. volwassenen die aan het experimenteren gaan met brandalcohol of javel in deze door corona-angst geteisterde maatschappij. Het bericht daarover in De Morgen van het voorbije weekend zindert nog na. In maart 800 extra oproepen, een stijging van 15%. De eerste week van april met 20% meer telefoontjes voorspelt ook al niet veel goeds. Neen, geen oproepen voor ingeslikte hulstbesjes. Wel allerhande schrijnende gevolgen van meer tijd om te poetsen en extra smetvrees.

Kuisziek ben ik allerminst. Ik zou zelfs willen dat ik op dat vlak wat meer discipline aan de dag kon leggen. Maar na al die jaren handen wassen weet ik wat de meest uiteenlopende producten met je huid doen en het verontrust me zeer vast te stellen dat mensen schijnbaar in blinde paniek ondoordacht handelen. Of te doordacht, maar dat is een ander verhaal.

Gelukkig hoef ik geen telefoonnummer te draaien. De luxe die ik heb, is dat ik antigif in huis heb: een slimme, grappige meid die me onvoorwaardelijk liefheeft, K.

Niet als oplapmiddel voor handen vol wonden van brandalcohol of bleekwater, maar mijn persoonlijke medicinale houtskool voor alle emotionele schade die OCD met zich meebrengt. Hoe groot de fysieke pijn van het overvloedig gebruik aan allerlei producten ook mag zijn, de psychische verwoesting die de ziekte veroorzaakt, overtreft dat moeiteloos.

Ik vergeet vaak dat ik K. aan mij zijde heb. Een stilzwijgend brokje dynamiet dat ik koester. Ondanks haar kort lontje en het bijhorende ontploffingsgevaar.

Ze is er nog steeds, na al die jaren.

Ik neem het mezelf bijzonder kwalijk dat mijn ziekte van haar leven een hel heeft gemaakt. Ze leidt/lijdt mee het ontspoord leven dat ik wil ontvluchten, maar waar we beiden vrede mee genomen lijken te hebben. Zomaar, stilletjes, is ze er mee ingerold.

Hoe kan het dat ze nog steeds mijn hand vasthoudt na al die jaren? Doorheen de meest barre tijden, zichzelf helemaal wegcijferend. Of toch zo goed als.

Overdag is er weinig tijd om op tafel te gooien wat écht in haar leven speelt en om mij duidelijk te maken wat ik voor haar beteken. Ze is geen prater.

Toch geeft ze dat geheim, zonder het zelf te beseffen, telkens weer prijs na het ontwaken. Een onstuitbare woordenvloed over haar wildste dromen is wat volgt wanneer de dag aanbreekt. Een spraakwaterval waarvan ik weet dat ze na het opstaan droogvalt. Dus grijp ik mijn kans en hang half slapend aan haar lippen. Tussen de regels van haar verhaal door hoor ik hoe waardevol ik op mijn beurt voor haar ben en wat ik voor haar beteken. En dat is meer dan ik durf te hopen. Keer op keer weer.

Ik hou van hoe haar onderbewustzijn verraadt wat ze niet gezegd krijgt. Ik hou van haar.

Mijn liefdevol, introvert antigif…

Onmisbaar. Overvangbaar.

Daar kan 070/245 245 niet tegenop.

De verdrietdokter

Wat een prachtig woord. Ik leerde het eergisteren kennen toen ik voor het slapen gaan met Dirk De Wachter in bed kroop. Of beter, met Liefde. Een onmogelijk verlangen?’ Ik weet niet wat me het meest fascineert aan die man: het feit dat ik hem zonder dralen de auto in zou willen sleuren om hem binnen de kortste keren af te zetten bij onze kapster in Knesselare of het feit dat zijn flinterdunne boeken (ik las eerder ‘De kunst van het ongelukkig zijn’) mij in het diepste van mijn ziel raken.

Verdrietdokter dus. Niet te verwarren met een dokter die jou verdriet aan doet. Want die bestaan ook. Ik heb van beide een exemplaar dat ik koester, ironisch genoeg vooral de laatste, zij die mijn emoties op de proef stelt.

De eerste is een knappe jongeman met een heerlijke naam. Hij zou mijn zoon zou kunnen zijn moesten mijn tienerjaren één langgerekt, wild, heteroseksueel avontuur geweest zijn. Wie zijn vader is zou ik me vanzelfsprekend niet meer herinneren binnen de geschetste context, maar ongetwijfeld iemand met goede genen, dat zie ik zo wanneer ik naar de twintiger kijk. Zijn gevoel voor humor en intelligentie heeft hij wellicht van zijn moeder meegekregen, mijmer ik, wanneer ik me voorstel dat ik degene was die hem in het moederhuis in de armen sloot na zijn geboorte. Hij is de dokter die geen arts is. Geen witte schort voor hem, maar een Scandinavische trui die zijn vriendin voor hem kocht. De zwartblauwe Vans met te lange nestels staan hem beeldig. Hij is degene die mijn leven mee draaglijker maakt, degene die samen met me lacht, zegt dat er niets mis is met wenen en die me het gevoel geeft dat het leven toch een feest is, ondanks momenten vol zelfmedelijden. Ik weet dat hij gelijk heeft. Ik glimlach en prijs me gelukkig met de ziekte die ik heb. Anders zou hij nooit in mijn leven opgedoken zijn.

De tweede is een ravissante, mysterieuze, androgyne dokteres met benen die tot de hemel reiken. Net iets groter dan mezelf. Een leeftijdgenoot die keer op keer onbewust met de hakken van Louboutins die ze wellicht niet eens bezit mijn hart intrapt. Om daarna de stukjes op het meest onverwachte moment op te rapen en met chirurgische precisie opnieuw perfect aan elkaar te lijmen. Alsof er niets gebeurd is. Dat vraagt tijd, en niet omdat het met Pattex opletten is voor aan elkaar klevende vingers. Tijd heelt immers alle wonden, maar als ze ondoordacht door iemand toegebracht worden en je zelf, zonder hulp van die persoon voor genezing moet zorgen, beland je op een emotionele rollercoaster. Slaan en zalven, ik hou er wel van. Ook van het verrukkelijk, zelfverzonnen taaltje dat ze spreekt. Smetvrees? “Een scheet in een glas water!” Om op te eten is ze, zeg ik u.

Mijn eigen jonge, getalenteerde verdrietdokter, de dokteres die me verdriet doet en – niet te vergeten – mijn vriendin en zielsverwant K. zijn voor mij van onschatbare waarde. Het zijn mensen die mijn lijden verzachten. Die me beter maken en van het leven doen genieten. Ze zijn het beste wat me ooit kon overkomen. En het mooiste is vaak dat ze zich niet bewust zijn van de rol die ze in je leven spelen. Ik zou nergens zijn zonder hen.

Niet alleen heeft iedereen zo iemand nodig, we moeten tevens zo iemand zijn voor anderen als het even kan. Zeker in een tijd waar angst alomtegenwoordig is. De angst die ik voel is één die verder gaat dan angst voor corona. Het is de angst voor een monster dat op de loer ligt en zich nog niet toont. Eén waar mensen zich nog niet van bewust zijn. Eén die kan toeslaan om nooit meer weg te gaan. Eén waar je je niet tegen kan inenten: smetvrees.

Het is onwerkelijk om als OCD-patiënt plots allerlei prikkels waar te nemen waaruit blijkt dat één en ander de verkeerde kant op dreigt te gaan.

Het eerste signaal dat me met de neus op de feiten drukte, kwam tijdens een telefoontje van mijn mama. Met de dalende olieprijzen had ik nog snel mazout besteld voor haar. “Ze zijn geweest” meldde ze, “maar ik heb toch maar de sleutel van het slot op de mazouttank afgewassen.” Hoorde ik het goed dat één van de personen het dichtst in mijn omgeving, meer nog: iemand die jarenlang in ging tegen mijn dwanghandelingen, plots een slag van de hamer gekregen had en deed wat ze tot dan zelf altijd onbegrijpelijk had gevonden?

Met de opkomende coronacrisis kregen ook berichten van vrienden een voor mij gruwelijke bijklank. Zo schreef één van mijn naaste vrienden me dat de hij de overdozen van geïmporteerde en wellicht overheerlijke Spumante na levering met een alcoholoplossing bespoten had om dan ook nog eens na het unboxen van de inhoud de haard in te gooien. Met veel schwung, daar twijfel ik niet aan. Ook zo de overdoos van de bestelde kattenbrokken die op 2 april bezorgd werd, “maar die was op 31 maart verpakt, dus het virus zou al zeker dood zijn.” Zou. Een veronderstelling dus. De aandacht waarmee hij ogenschijnlijk alle verpakkingen checkt, ontsnapt aan zelfs aan mij als OCD-patiënt. Wat mij wel gerust stelde was dat hij verder met geen woord repte over een steekvlam, dus op het vlak van de gebruikte hoeveelheid alcohol zit het goed dan, neem ik aan.

Dezelfde vriend meldde tevens dat iemand uit zijn straat hem kwam melden dat twee van hun gezamenlijke buren met corona opgenomen waren in het ziekenhuis. Het is een raar gevoel. De tristesse om dit nieuws meegedeeld te krijgen in combinatie met zijn afsluiter: “Nog nooit zo snel de deurbel en klink gedesinfecteerd nadat de buurvrouw afscheid nam.” Voorzichtigheid voor het virus moet aan de dag gelegd worden en rust moet op een of andere manier terugkeren in je leven, maar of dit de juiste handelswijze is? Het coronavirus heeft een metgezel.

Een mens zou zich voor minder zorgen gaan maken om zijn dierbaren. En over anderen die mee de strijd voeren tegen meer dan één onzichtbare vijand.

De ernst van de situatie werd me al snel duidelijk toen ik op 12 maart een Telenet-dienaar over de vloer kreeg. Mensen voorbij je voordeur laten is pure horror wanneer je met OCD leeft. Het hek is helemaal van de dam wanneer het een onbekend iemand is die je wel moet binnen laten. Je hebt geen controle over waar ze gaan, waar ze hun spullen neerleggen, wat ze aanraken. Ze doen wat ze normaal doen, zonder nadenken. En als je echt pech hebt, denken ze dat jouw thuis hun thuis is.

Die bewuste woensdag was dat wel even anders. Alle spanning viel weg langs mijn kant. Er was nog geen sprake van een lockdown, maar enkele maatregelen werden wel al opgelegd. En de man die aanbelde was er alvast eentje die mooi in de pas liep. Een OCD-er in spé, zoveel was snel duidelijk. Bij het openen van de deur stond hij ruim 3 meter van mij verwijderd op het fietspad, klaar om omver gereden te worden door een aanstormende pedelec. Hij liet de voordeur achter zich open toen ik hem begeleidde naar de kelder om toch maar geen deurklink te moeten aanraken. Na de installatie van de nieuwe modem vroeg hij of hij zijn handen kon wassen. Ik wees hem vriendelijk naar de wasbak die zich achter een gesloten deur bevond waarna hij als een amateur de deurklink met zijn elleboog, voorarm en uiteindelijk pols probeerde te openen. Oefening baart kunst en er was duidelijk nog flink wat werk voor de boeg. Ook de instructies die van hogerhand voor het handen wassen waren opgelegd, had hij duidelijk begrepen. Nadat ik van op afstand wat vloeibare zeep in zijn handpalmen had gespoten schrobde de man zijn handen dat het een lieve lust was. De schuurspons die op de wastafel lag, moest er aan geloven. Even drogen in de Kempische lucht en klaar was Kees. Al was dat duidelijk niet zijn echte naam. En nu verder niets meer aanraken, zag ik hem denken. Wat restte was zijn laptop bij de hand nemen en er vliegensvlug vandoor gaan, naar de volgende vuurlinie.

Naast mijn bezorgdheid om anderen is corona uiteraard een confrontatie met nieuwe angsten voor mezelf. Of een ergere vorm van een bestaande angst. Zo is het telkens weer knarsetandend en nagelbijtend wachten op de komst van de postbode. Ze zijn qua onachtzaamheid een versnelling hoger geschakeld in mijn ogen. Zelfs de invloed van sterke drank lijkt me positiever dan de instructies die die mensen van de chef meegekregen hebben. De ene obsessieve compulsieve stoornis is natuurlijk de andere niet, maar de grond is wat mij betreft verboden terrein voor zowat alles dat daar niet hoort op te liggen of op te staan. Sommige dingen zijn voorbestemd om onlosmakelijk verbonden te zijn met de grond onder onze voeten. Laat het duidelijk zijn: pakjes zijn er daar geen van. En al helemaal niet wanneer ze gewoon de brievenbus in kunnen. Ik druk u met de neus op de feiten: de grond is vuil. Ooit al bij stilgestaan wat zich op dat oppervlak afspeelt? U mag dan beter dweilen dan de beste poetshulp die aan huis schoonmaakt met dienstencheques, de postbode dropt je pakje buiten, voor uw woning. Het is al helemaal om te huilen wanneer je de voordeur opentrekt en van de persoon in kwestie nog amper een spoor te vinden is omdat hij of zij geteisterd door schrik zijn camionette ingevlucht is. Geen kans om even mee te geven wat de veilige plaats is die een corona makeover kreeg. Groter dan mijn angst om covid-19 te krijgen is dus de schrik dat de postbode mijn pakket op de grond zal zetten. En die onbevattelijke redenering baart me grote zorgen.

Moest het u interesseren, “Liefde. Een onmogelijk verlangen?” zat netjes in de brievenbus. Dat scheelt weer een keer handen wassen. Nu ja, niet echt.

Dirk De Wachter schrijft dat liefde niet maakbaar is. Niets is maakbaar, denk ik dan. Controle is een illusie. Meer nog, een desillusie. In combinatie met OCD resulteerde dat de voorbije jaren in hartverscheurende taferelen en tranen met tuiten.

Thank God voor de verdrietdokter.