Tagarchief: K.

Liefde. Een onmogelijk verlangen?

Het is alweer een paar dagen geleden dat ik aan de laatste bladzijde van Liefde. Een onmogelijk verlangen? van Dirk De Wachter toe was. Een dun boek van 107 pagina’s dat je gemakkelijk op een paar uur met je ogen kan verorberen. Na De kunst van het ongelukkig zijn gelezen te hebben, was ik wel benieuwd wat de brave man over de liefde te vertellen had.

Uiteraard streef ik zoals u naar het ultieme liefdesgenot en een portie geluk. Liefst nog in combinatie: een gelukkige, duurzame liefdesrelatie. Maar als het voor de normale mens al zo goed als onbereikbaar is, is het dan wel weggelegd voor iemand die lijdt aan smetvrees?

De waarheid is dat ik net door ongelukkig zijn een plaats te geven in mijn leven, heel dankbaar en gelukkig geworden ben. Te midden van alle OCD-tragiek vol zelfmedelijden en wanhoop toch datgene zoeken dat je gelukkig maakt, lukt enkel door het kleine te appreciëren en te genieten van gewone, simpele dingen die anderen saai zouden noemen. Het moet niet altijd maar harder, beter, groter zijn. Klein en dagdagelijks is ook goed. Veel heeft uiteraard te maken met het isolement waarin je verzeild geraakt. Dan ben je wel aangewezen op wat zich in je nabijheid, thuis bevindt. Iedereen die lockdown light nu al moe is, moet zich eens inbeelden wat het is om 7 jaar lang (2006-2013) van zondagavond tot de zaterdagochtend daarop het huis niet uit te komen, éénmaal per dag te eten en en passant ook nog eens opgezadeld te zitten met continue dwanggedachten. Geen sociaal leven, geen levensecht contact buiten je eigen partner. Niemand die over de vloer kan komen. Zelf nergens naartoe. Dag na dag. Week na week. Jaar na jaar. Enkel het weekend brengt soelaas. Dat klinkt als een pleister op de wonde, maar dat was het allerminst. Je ziekte maakt dat de deur uit gaan en de frisse buitenlucht waar je zo van geniet opsnuiven, gepaard gaat met de nodige stress en angst dat er toch maar niets zou mislopen waarna je verlangt naar het isolement dat je zo haat.

Deze lockdown is een lachertje, en mag wat mij betreft best eeuwigdurend zijn. Misschien is deze lockdown zelfs wel datgene waar ik al die jaren naar verlangde? De rust, de kalmte, iedereen ver uit mekaar, kiezen met wie je contact heb, hoe ver dat contact gaat. Wat een verademing. Het enige waar ik me zorgen om maak is niet naar de kapper kunnen. Dat klink niet alleen heel misplaatst, dat is het ook.

Naast geluk dankzij ongeluk is het in alle miserie die ik heb leren beminnen en liefhebben ook nog eens hopen op een (duurzame) relatie. En hoewel deze voornamelijk door mijn ziekte tijdens vooral de OCD-quarantaine niet over rozen liep en flink op de proef gesteld werd, zit alles vreemd genoeg helemaal snor.

Ik bespaar u (voorlopig) de gedetailleerde gruwel, maar in de pas willen lopen omdat niet je lief dat zegt, maar haar ziekte, is geen pretje. Meer nog, het vergt een bijzonder sterke persoonlijkheid, onvoorwaardelijke liefde, wilskracht en tomeloze energie om dit vol te houden. Ja-ren-lang. Het is iemand blijven liefhebben tussen alle radeloosheid, woede-uitbarstingen, paniek, angst en tranen door. Met hoop op welke vorm van beterschap ook, maar zonder enige kans op genezing. Want die is niet mogelijk. Als toemaatje: een risico op terugval of nieuwe gekmakende varianten. Het is voortdurend tegen de stroom invaren en dat vreet energie. Op alle vlakken. Zelf geconfronteerd worden met onlogische gedachten, het besef hebben dat die kant nog wal raken, er maar amper tegen in kunnen gaan, handelingen keer op keer moeten uitvoeren terwijl je er tureluur van wordt en zo je leven leiden in de mallemolen vol onbegrip die onze maatschappij zo kenmerkt is één ding. Niet ziek zijn en volgen in de waanzin omdat je van iemand houdt is nog een ander paar mauwen. Ik vraag me af wat K. bezielt en bedenk met een krop in de keel: zou ik het kunnen opbrengen voor iemand?

Ik denk dat het net het liefkozen en koesteren van het ongelukkig kunnen zijn is dat ervoor gezorgd heeft dat ik kan zeggen dat gelukkig ben. Voorwaar een kunst. Samen ongelukkig zijn is iets anders, maar daarom niet gemakkelijker. Zeker niet wanneer karakters verschillen en dialogen vaak tussen de regels plaatsvinden. Of gewoonweg niet omdat de persoon waar je van houdt op mute staat en niet gezegd krijgt wat ze voelt, waar ze mee zit. Elke dag opnieuw word ik wakker met een ongelooflijk sterke vrouw naast me, ook al heeft ze verschrikkelijk slappe biceps. Het is een watje. Eentje waar ik zo van hou. Ik verdien haar niet. Eigenlijk ben haar mijn leven verschuldigd omdat ze dit offer voor mij maakt. Haar leven had zo mooi kunnen zijn, zonder zorgen. Ik draag maar een fractie van de last die zij in haar leven meesleept.

Voor buitenstaanders is het waarschijnlijk onbegrijpelijk dat een normaal iemand een persoon met smetvrees kan liefhebben. Eerlijk gezegd begrijp ik het zelf ook niet goed. En al helemaal niet na het lezen van het boek van Dirk De Wachter. Als het zo moeilijk is duurzame liefde te vinden, hoe komt het dat ik ze met alle hindernissen die er zijn net gevonden heb? Er moet al heel wat tegengewicht zijn om de aanzienlijke portie OCD te counteren en iemand graag te kunnen zien. Naast alle andere liefdesperikelen die voor gewone mensen al onoverkomelijk blijken.

Ik weet niet of mijn liefdesleven anders zou verlopen zijn moest ik geen OCD-patient zijn. Komt mijn onvoorwaardelijke trouw voort uit mijn angst om mijn lief kwijt te spelen door mijn ziekte? Zou ik promiscuer geweest zijn moest ik geen smetvrees hebben? Ik weet het niet. Wat ik wel weet is dat ik geluk gevonden heb, los van mijn ziekte, want ik ben veel meer dan dat. I’m a happy camper.

Mijn relatie met K. kent een periode van 10 jaar zonder smetvrees en ondertussen 16 jaar met. Wanneer ik een balans op maak mag ik zeggen dat de meest recente jaren, nadat mijn eigen OCD-quarantaine afliep en ons leven van overal en nergens wonen ophield, de beste uit ons leven en in onze relatie zijn. Meer nog, ik denk na alle beproevingen de voorbije twee decennia eindelijk samen rust gevonden te hebben. Alles heeft een plaats. Het is goed zo. Meer nog: dit is het.

Wat mij verbaasde toen ik het boek daarnet opnieuw vast nam, is de aanwezigheid van het vraagteken in de titel. Dirk (mag ik Dirk zeggen?) neemt immers van meet af aan stelling in dat liefde een onmogelijk verlangen is en aarzelt niet om dat herhaaldelijk op papier te zetten. Overdreven consumentisme wordt aan de kaak gesteld en het belang van eenvoud en het alledaagse staat voorop. Toch herken ik mij in de duurzame liefde die zo weinigen lijken te vinden. Een wonder, zeker voor een leven getekend door smetvrees.

De boeken die Dirk De Wachter op de wereld loslaat, lezen alsof hij ze niet met een pen in de hand of vingers aan het toetsenbord heeft geschreven. Ze lijken eerder een rechtstreekse transcriptie van de gedachtengang die zich in zijn brein ontplooide waarbij alle wijsheid via elektroden simpelweg geïmporteerd werd in een document. Het resultaat? Een warrig geheel dat ik wel kan pruimen, ondanks het feit dat zijn discours een beetje ongelukkig doorweven is met citaten van the rich and famous, kunstwerken en anonieme verhalen uit zijn praktijk. Misschien is de intentie om het geheel te breken, maar net als een gebroken hart ben ik ook voor die vertelstijl niet te vinden. Het leidt af van de essentie.

Bij het lezen van Liefde. Een onmogelijk verlangen? voelde ik wel plots de onweerstaanbare behoefte om passages te onderlijnen die mij raakten. Ik heb het heel mijn leven lang al nagelaten, ook nu. Met alle gevolgen van dien, want nu is het terug even zoeken naar de woorden die ik wil herlezen. Die ik opnieuw bij me wil laten doordringen wanneer het wat minder gaat. Ik vond altijd dat boeken ongeschonden moesten blijven, maar ik besef nu dat ze doorleefd net zoveel waardevoller kunnen zijn? Wanneer bij het herlezen andere passages gemarkeerd worden, creëren we een mooi tijdsbeeld van onze eigen gevoelens. Een momentopname van ons leven in flashy kleuren.

Ondanks het niet-markeren bracht even bladeren mij al snel bij enkele passages die mij in het bijzonder aanspraken en bijgebleven zijn.

Over ‘gewonigheid’ –

Duurzaamheid krijg je door de bescheidenheid te omarmen. Door het gewone toe te laten, het kleine en het middelmatige te appreciëren. Dat is in deze rollercoasterwereld een moeilijk te verteren advies. Maar het is wezenlijk: als mensen lange tijd liefdevol samenzijn, dan is dat ten slotte voor een groot deel van die tijd in ‘gewonigheden’. Ook in de seks zal het gewone duurzamer zijn, viagra, parenclubs en seksspeeltjes ten spijt.

Over vriendschap en liefde –

Al is de geliefde de ‘enige ware’, toch mag hij niet de enige in ons leven zijn. Als we met niemand anders een relatie hebben, en ons geheel wijden aan de geliefde, zullen er waarschijnlijk vroeg of laat problemen van komen. De duurzame liefde staat midden in het leven en midden in de wereld en zal uitgedaagd worden door verlangens naar anderen. Dat is goed. De geliefde moet vriendschapsrelaties en fysieke aantrekkingskracht tot anderen verdragen. Duurzame liefde is nooit af of compleet, maar wordt altijd weer uitgedaagd, om zich altijd opnieuw te bewijzen. Aangetrokken worden tot een ander en toch kiezen voor de geliefde duidt meer op duurzaamheid dan nooit aangetrokken te worden door een ander.

Over stilte en stilstaan –

We moeten leren samen stil te zijn. Stilte is niet gewoon het ontbreken van geluid. Een kanariepietje horen zingen is stil genoeg, kan zelfs stiller dan in een geluidsdichte kamer zitten. Die laatste is niet per se een goede stilte. Het ontbreken van geluid moet de gelegenheid creëren om opnieuw te luisteren. Dan kunnen we rustig aan tot onszelf komen. (…) Als je stil bent, is alles banaler. Banaliteit verdragen we niet goed. In de liefde zeker niet. (…) Wat als we durven de banaliteit te leven? Als we durven gewoon te zijn met twee, dan wordt de banaliteit rijk. De ‘kleine kruimeligheid van zijn’ tot ons laten komen kan heel bijzonder zijn.

Over La Jouissance –

Het genieten van Levinas gaat over het kleine, het onzichtbare en het heel vanzelfsprekende. Zintuiglijke waarnemingen kortbij. (…) De gewone schoonheid van kleine dingen zien we niet meer: dat gevoel voor genot is uitgeschakeld door de doordrenderende consumsumptiemaatschappij. (…) In dat ‘kleine’, en niet in het overrompelende zal de liefde zijn weg zoeken. In de blik, een woord, een niet-woord, een geur en andere heel persoonlijke details die andere mensen niet zien.

Er zijn niet heel veel mannen in mijn leven. Eerder weinig. Dirk De Wachter mag zich sinds een klein half jaar als één van de gelukkige beschouwen, naast Rob Lowe. Respectievelijk voor de looks en de inhoud. Foutje: omgekeerd.

Hij is de man die mij één van de mooiste woorden leerde kennen: verdrietdokter. En zijn hersenpan lijkt net de mijne: één warboel.

Maar waarom is hij zo belangrijk voor me? Is het omdat hij schrijft wat ik voel? Omdat hij bevestigt dat ik mijn leven – hoewel misschien te gewoon voor anderen – ondanks mijn ziekte helemaal op de rails lijk te hebben? Omdat ik mij/ons zo in zijn woorden herken? Omdat hij me doet beseffen dat ik heb wat nauwelijks mogelijk is: een duurzame relatie gekenmerkt door gewonigheid, liefde die wordt uitgedaagd, met wederzijdse ruimte voor anderen, samen stil kunnen zijn en de kleine kruimeligheid van zijn?

Of simpelweg omdat hij schrijft wat ik wil horen?

Introvert antigif

Het moet van mijn kindertijd geleden zijn dat ik – zij het onrechtstreeks – verbonden was met het Antigifcentrum.

Allemaal de schuld van die felrode besjes van de Ilex Aquifolium, uiteraard niet van mezelf. Wat had u gedacht.

Ze zagen er zo aanlokkelijk uit. Zo zoet als de dokteres die me verdriet doet: om op te eten, weet je wel. Dat besloot ik dan ook maar te doen. Altijd te vinden voor een lekkere hap.

Hulst dus.

Hoeveel bessen ik binnen had? Geen idee. Maar wellicht genoeg om een braakmiddel als dessert voorgeschoteld te krijgen en te weinig om met loeiende sirenes afgevoerd te worden naar het ziekenhuis. Ik heb er niets aan overgehouden, buiten geheugenverlies. Mijn herinnering aan die farce is vaag.

Blijkbaar ben ik niet het enige dom kind dat de mensheid ooit gekend heeft. Het Antigifcentrum wijdt een hele pagina aan “Wat moet ik doen als mijn kind hulstbesjes heeft gegeten” met als tip “alle besjes die op de grond gevallen zijn, onmiddellijk opruimen”. Niet talmen dus. Oprapen die handel. Baat het niet dan schaadt het niet, maar hou er rekening mee dat uw kind ze net als ik ook gewoon los kan trekken van de inheemse struik. Daar hoef je geen forsballen voor gekweekt te hebben.

Ik mag misschien wel gedacht hebben dat ik een lijster was, maar dat is klein bier i.v.m. volwassenen die aan het experimenteren gaan met brandalcohol of javel in deze door corona-angst geteisterde maatschappij. Het bericht daarover in De Morgen van het voorbije weekend zindert nog na. In maart 800 extra oproepen, een stijging van 15%. De eerste week van april met 20% meer telefoontjes voorspelt ook al niet veel goeds. Neen, geen oproepen voor ingeslikte hulstbesjes. Wel allerhande schrijnende gevolgen van meer tijd om te poetsen en extra smetvrees.

Kuisziek ben ik allerminst. Ik zou zelfs willen dat ik op dat vlak wat meer discipline aan de dag kon leggen. Maar na al die jaren handen wassen weet ik wat de meest uiteenlopende producten met je huid doen en het verontrust me zeer vast te stellen dat mensen schijnbaar in blinde paniek ondoordacht handelen. Of te doordacht, maar dat is een ander verhaal.

Gelukkig hoef ik geen telefoonnummer te draaien. De luxe die ik heb, is dat ik antigif in huis heb: een slimme, grappige meid die me onvoorwaardelijk liefheeft, K.

Niet als oplapmiddel voor handen vol wonden van brandalcohol of bleekwater, maar mijn persoonlijke medicinale houtskool voor alle emotionele schade die OCD met zich meebrengt. Hoe groot de fysieke pijn van het overvloedig gebruik aan allerlei producten ook mag zijn, de psychische verwoesting die de ziekte veroorzaakt, overtreft dat moeiteloos.

Ik vergeet vaak dat ik K. aan mij zijde heb. Een stilzwijgend brokje dynamiet dat ik koester. Ondanks haar kort lontje en het bijhorende ontploffingsgevaar.

Ze is er nog steeds, na al die jaren.

Ik neem het mezelf bijzonder kwalijk dat mijn ziekte van haar leven een hel heeft gemaakt. Ze leidt/lijdt mee het ontspoord leven dat ik wil ontvluchten, maar waar we beiden vrede mee genomen lijken te hebben. Zomaar, stilletjes, is ze er mee ingerold.

Hoe kan het dat ze nog steeds mijn hand vasthoudt na al die jaren? Doorheen de meest barre tijden, zichzelf helemaal wegcijferend. Of toch zo goed als.

Overdag is er weinig tijd om op tafel te gooien wat écht in haar leven speelt en om mij duidelijk te maken wat ik voor haar beteken. Ze is geen prater.

Toch geeft ze dat geheim, zonder het zelf te beseffen, telkens weer prijs na het ontwaken. Een onstuitbare woordenvloed over haar wildste dromen is wat volgt wanneer de dag aanbreekt. Een spraakwaterval waarvan ik weet dat ze na het opstaan droogvalt. Dus grijp ik mijn kans en hang half slapend aan haar lippen. Tussen de regels van haar verhaal door hoor ik hoe waardevol ik op mijn beurt voor haar ben en wat ik voor haar beteken. En dat is meer dan ik durf te hopen. Keer op keer weer.

Ik hou van hoe haar onderbewustzijn verraadt wat ze niet gezegd krijgt. Ik hou van haar.

Mijn liefdevol, introvert antigif…

Onmisbaar. Overvangbaar.

Daar kan 070/245 245 niet tegenop.

Dun velleke

“Het is geen wedstrijd, hé”, roept mijn vriendin me toe terwijl ik met mijn fiets in de startblokken sta. “Nee hoor”, antwoord ik terwijl ik net het tegenovergestelde denk.

Nadat ze op 12 maart met koorts van haar werk thuiskwam, volgde een verplichte quarantaine. Nu, meer dan drie weken later, roept de buitenwereld haar, zegt ze. Wie juist roept is me niet echt duidelijk, maar ik vermoed één of andere hogere kracht die op die manier duidelijk wil maken dat al die lekkernijen die ze de voorbije weken op de meest smakelijke wijze verorberde wat van het goede teveel waren en reeds voor een ongewenste vervorming van haar Goddelijke lichaam zorgden. En dat wil ze niet. Ik ook niet en reageer vol enthousiasme.

Welaan dan. We besluiten in deze tijden van corona beurtelings hetzelfde traject af te leggen met onze Bromptons. Een kwestie van niet samen te scholen en zeker 1,5 meter afstand t.o.v. elkaar te respecteren. Een mooi parcours vol hindernissen (kasseien! klimwerk! voetgangers! tegen de stroom in rijdende wielertoeristen!) dat ons door het hart van de stad en langs de jachthaven brengt, wordt in 1-2-3 uitgestippeld. Het feit dat we niet opteerden voor een aerodynamische rennersoutfit, voor de start niet aan een bezoek bij de materiaalpost ten huize gedacht hebben en zonder volgwagen de race aanvatten, schiet mij pas tijdens de op stapel staande fysische-quasi-marteling-bij-mooi-lenteweer te binnen.

Bij haar aankomst zet K. een tijd van 29:49,80 neer. Ik weet niet of dat goed of slecht is. Ze zweet zich dood en rukt puffend de koelkast open. “Ik moet iets met citroen hebben”, is het enige wat er nog uit komt. Die hogere kracht heeft alleszins zijn stem niet genoeg verheven noch aan de weerbots na de inspanning gedacht, bedenk ik en wijs haar terecht wanneer ze naar limonade grijpt. Mopperend doet ze zich te goed aan een glas San Pellegrino, recht uit het Italiaanse kuuroord in de provincie Bergamo. Ik mag er niet aan denken wat zich daar momenteel afspeelt.

Het frisse, bruisende water biedt de nodige afkoeling en brengt K.’s vochtgehalte weer op peil. Ik lach haar toe (en onterecht ook uit, zo zou wat later blijken) en druk haar met haar neus op de feiten dat ze geen conditie meer heeft, niks meer gewoon is en vraag haar hoe het ooit zover is kunnen komen. Het is natuurlijk ook weeral even geleden – van toen het natte najaar en de winter in het land kwamen – dat ze dagelijks van Gent centrum naar haar werk in Merelbeke en terug fietste.

Terwijl mijn lief weer bij haar positieven lijkt te komen, wrijf ik me in de handen. Dit wordt een makkie. Ik ben als tweede aan de beurt, heb een richttijd en ben meer dan ooit vastberaden om haar de vloer aan te vegen. Plus ik ga ervan uit dat ik sportvrouw van het jaar 2019 was. Van ons twee dan toch.

Draaide dat even anders uit!

Ik ben nog geen 700 meter ver wanneer ik merk dat niet alleen de banden van mijn fiets zo goed als plat zijn, maar tevens mijn eigen batterij na een langdurige winterstop. Dit wordt niks.

Ik nader de Grote Markt en mijn gedachten verschuiven van een competitie tussen geliefden naar het onwerkelijke leven dezer dagen. Het competitiebeest in mij vervelt tot een observatiedier dat met volle teugen geniet. Niet alleen van wat het rondom zich waarneemt, maar ook een blik werpend op haar eigen leven en gevoelens. Zelfreflectie op de fiets.

Onder een staalblauwe hemel waarbij de zon krachtige stralen op mijn huid brandt en mijn grijs wordende haren in de wind wapperen, dwalen mijn gedachten af.

Waarom heb ik mij in hemelsnaam zo warm aangekleed? Die sokken zijn écht wel overkill en dat – weliswaar katoenen – truitje met rolkraag is tevens om te stikken. Ik stroop mijn mouwen omhoog en gun mijn armen de warmte die ze naar mijn gevoel altijd ontberen en waar ze doorgaans naar snakken. Ik voel ze genieten. Het doet goed.

Na meer dan 15 jaar opgezadeld te zitten met OCD heeft onophoudelijk wassen van mijn handen en armen ervoor gezorgd dat mijn huid het allemaal niet meer aan kan. Ze is kapot en herstelt traag. Winterse koude en vooral gure wind zijn niet mijn beste vrienden.

Het grote voordeel na zo lang met smetvrees te leven, is dat je met de tijd een ervaringsdeskundige wordt, tot in de puntjes getraind om niet te laten opvallen tijdens sociale interacties dat je ziek bent. Want dat is toch het laatste wat je wil? Dat mensen denken dat je gek bent. Je denkt het van jezelf. Dat is al erg genoeg.

Toch zijn er dingen die je verraden. Zonder enige twijfel zijn dat bij mij mijn handen en armen. Mijn ziekte maakt dat ik vaak op pad ben met opgestroopte of korte mouwen. Ik probeer absoluut te vermijden dat iets of iemand in contact komt met mijn kleding. De beste manier om dat aan je armen te voorkomen, is door je mouwen omhoog te doen. De logica daarachter is dat je die arme lichaamsdelen zonder al te veel moeite kan wassen. Het alternatief waar ik u niet mee zal vervelen, vergt veel meer inspanning en tijd en dient dus ten allen tijde voorkomen te worden.

Tijdens de vier seizoenen sta ik dus doorgaans onveranderd met blote armen in het leven. Wanneer je mij putje winter zou zien, handen en armen paarsrood van het gure weer, zou je denken dat ik ze seconden daarvoor op de hete platen van ons Aga-kookfornuis gelegd had. Ooit al huid spontaan in kleine scheurtjes zien openbarsten omdat al wat rest een dun velleke is? Neen? Ik wel. Ik kan u verzekeren: het is geen prettig zicht.

De bezorgdheid en vragen van de bekommerde medemens wanneer onze wegen elkaar kruisen zijn gegrond, maar ook vaak ergerlijk retorisch. “Brr, Ann, heb je het niet koud?” Uiteraard verbijt ik de koude en daarmee gepaard gaande pijn, maar lach vriendelijk en antwoord “neen hoor, tuurlijk niet”. Gevolgd door een resem voorgeprogrammeerde leugens om bestwil. De ene al mooier of origineler dan de andere. Mensen kunnen zo goedgelovig zijn.

Bron: DM.Magazine 04/04/2020 – ‘Braaf Varken’, Bart Schoofs

Als OCD-patient prijs ik mezelf altijd gelukkig omdat het – voor mij – een ziekte is waar je buiten psychisch lijden, niet écht ziek van bent. En als er fysische pijn is, dan is het deze die resulteert uit het te vaak wassen van je handen. Ik ben waarschijnlijk een watje en heb geen recht van spreken i.v.m. mensen die met ondraaglijk lijden geconfronteerd worden, maar huid die brandt en gloeit is voor mij voldoende om vol zelfmedelijden weg te kruipen in een hoekje. Een pijnstiller brengt geen soelaas. Het is wachten tot je huid zich herstelt. Een proces dat ik met de juiste middelen tracht te bespoedigen en keer op keer vol verwondering aanschouw.

Als wapen tegen Covid-19 is handen wassen onontbeerlijk. Maar ik zou liegen als ik zeg dat ik me niet afvraag wat de huidige angst die onze maatschappij teistert op dat vlak met de mensen rondom mij – en met hun handen – doet. Als de huid van uw handen het nu, na 3 weken reeds aan het begeven is, probeer u dan eens in te beelden hoe de huid van iemand die reeds jarenlang smetvrees heeft er na al die tijd aan toe is. En wat moet dat worden bij mensen die dit nieuwe gedrag implementeren in hun leven om plots, onverwacht en zonder controle in overdrive te gaan?

Het hele rituele gedoe dat zo bepalend is voor smetvrees maakt dat ik er in het late voorjaar, wanneer de temperatuur stijgt en het weer zo aangenaam wordt om schaarser gekleed rond te lopen, uit lijk zien als een wielrenster die er net een heel zomerseizoen op heeft zitten, ook al is de winter nog maar net voorbij. Zo zie ik mezelf: keer op keer ben ik geschokt door mijn gehavende armen en de abrupte overgang ter hoogte van mijn biceps. Van mijn gezonde, ongewassen huid naar het deel dat lijdt richting onderarmen, polsen en handen. Dat doet te grondig wassen met zeep. Keer op keer weer, na elke handeling die tot handen wassen noopt. Ook wanneer ik weet dat het eigenlijk niet moet. Het besef dat dat waar je mee bezig bent totaal onzinnig en overbodig is zet de rem er helaas niet op.

Door de grondigheid waarmee deze handeling reeds jarenlang deel uitmaakt van mijn leven, is de impact die de dreiging van het coronavirus daarop heeft, minimaal. De frequentie gaat niet de hoogte in, maar moet gezien de omstandigheden ook niet omlaag. Gelukkig liggen de piek bereiken en de curve flattenen wat mijn persoonlijke strijd betreft al een heel aantal jaren achter mij en ziet het er naar uit dat ik mijn draai gevonden heb en de toekomst dapper tegemoet zie.

Van de wielrenster die ik van mezelf maak wanneer ik in de spiegel kijk gisteren geen spoor. Niet alleen door mijn gebrek aan conditie. Na de zachte temperaturen de voorbije maanden valt het wat mijn armen betreft goed mee.

In combinatie met het kiezen van de juiste zeep, waarmee je ook kerstomaatjes kan wassen, is alles goed leefbaar.


On a side note: mijn (totaal irrelevante) tijd: 38:04,65

De dorpsgek

Zo voel ik me. Iemand wiens gedrag flink afwijkt van de norm. Althans, dat heb ik altijd gedacht. Want wat ik dezer dagen in de krant lees of op straat zie wanneer ik – noodgedwongen – mijn kot uit kom, leek me meer iets voor mijn stoutste dromen. Is dit waar ik al die tijd stiekem naar verlangde? Mezelf de normale tussen de abnormalen voelen?

We zijn 2003 wanneer iets in mij plotsklaps vindt dat ik maar wat vaker mijn handen moet wassen. En bij uitbreiding mijn onderarmen tot net boven de ellebogen. Misschien ook even tellen. Zo weet ik dat ik het zeker goed gedaan heb. En bij twijfel: gewoon opnieuw.

Ik stel zelf een diagnose: OCD, een obsessieve compulsieve stoornis. Dwanghandelingen op zoek naar rust. Een volkomen onlogisch gedrag dat – gevoed door irrationele gedachten – met de tijd ontspoort. Het absolute hoogtepunt (of beter dieptepunt) was 2006. De jaren die daarop volgden vertaalden zich in een gevoel van machteloosheid en overgave aan de ziekte. Van lotgenoten: geen spoor. Een professioneel iemand die me écht kan helpen? Niet te vinden. Het is een eenzame strijd.

Wilskracht, steun van de mensen het dichtst bij mij, verbale discussies en ruzie met diezelfde personen, pijn en verdriet hebben mij uiteindelijk gemaakt tot wie ik vandaag ben. En dat is iemand die alles goed voor mekaar heeft, gelukkig, liefdevol en optimistisch door het leven stapt, meer heeft dan haar hart verlangt, inclusief iemand die haar onvoorwaardelijk graag ziet. Dat laatste is uiteindelijk het enige wat écht telt.

Als ik de ziekte met één gevoel associeer, dan is het schaamte. Dit verklaart waarom het 17 jaar duurde vooraleer ik er blijkbaar ook maar iets over op papier durfde zetten. Schaamte die zich vertaalt in angst om plots anders bekeken te worden. Ik stel mezelf kwetsbaar op. Maar die kwetsbaarheid getuigt ook van sterkte. Dat maak ik mezelf tenminste wijs.

Het is ironisch dat de hele coronacrisis net datgene is wat me over de streep trok om over een leven met OCD te gaan schrijven. De angst die ik vandaag echter voel is er geen die ik weg kan wassen met zeep, maar een bezorgdheid om mensen rondom mij. Vooral dan nog mensen waar ik me niet zozeer om hoef te bekommeren: toevallige passanten die mijn levenspad kruisen die ik dus van haar noch pluim ken.

Beeld je eens in hoe het moet voelen om het gedrag dat je koste wat het kost probeerde af te leren (terecht) opgelegd te krijgen (“Was uw handen“). Of hoe het is om dat wat je altijd voor anderen probeerde te verhullen plots te zien opduiken als doodnormale handelingen van de hele goegemeente. En het toppunt: geen mens in het openbaar die zich daar schijnbaar voor geneert en gewoon doet wat hij of zij denkt te moeten doen. Of dat een weloverwogen en wijze handeling is of eerder gestuwd wordt door een kortsluiting in de hersenpan zonder enige vorm van rationele weerstand, laat ik in het midden.

Als ik nog twijfelde om met deze blog van start te gaan, laat het dan duidelijk zijn een artikel van journalist Chris Snick in de Standaard het vuur aan de lont stak. Nu goed, moest ons leven op dit moment niet beheerst worden door corona of zou ik geen OCD hebben, dan zou ik denken dat de brave man niet goed ‘snik’ was om een zin als ‘Iedereen graait met zijn handen in de bak met snoeptomaten of appelen, maar je kan die thuis toch moeilijk wassen met Sunlight. uit zijn pen te laten vloeien. Maar corona is een feit en ik heb OCD. Toen wist ik. Ik moet hier iets over schrijven.

Lees mee, maar zet je schrap. Huiver, ween en lach.

Leven met OCD is geen pretje. En samenleven met iemand die het heeft nog minder.

Dit is voor jou, K. Voor mij. Voor ons.

En voor iedereen die zich hier in herkent. Al is het maar een beetje.


On a side note: je kan snoeptomaten wassen met Sunlight. Been there, done that.