Wat is dat toch met de medemens? Loopt iedereen op de tippen van zijn tenen sinds de pandemie uitgebroken is? Het lijkt wel of elke aardbewoner met de minuut chagrijniger en onverdraagzamer wordt. Zelf word ik er niet bepaald vrolijker van.
We zijn een dinsdag. Ergens in juli. Het is iets na 18 uur wanneer ik terugkeer van Kinemotion. Daar heb ik mijn wekelijkse date met een meedogenloos stel naalden die de verkrampte spieren van mijn rug moeten losmaken. Daarna masseert de hemelse kinesist ze 30 minuten lang in de hoop dat ze niet langer zullen aanvoelen als beton. Tijdens mijn wandeling droom ik nagenietend weg, denkend aan het gelukzalig gevoel dat deeg moet ervaren wanneer het knijpend bewerkt wordt door de handen van de bakker. Ik weet het, beslag belandt in de oven. Maar ik ook na mijn overlijden, so same thing.
Met rasse schreden stap ik huiswaarts. Onderweg merk ik op dat het Turnhouts stadsbestuur een versnelling hoger is geschakeld. Om het gezond verstand van de slapende burger wakker te schudden, werden lantaarnpalen in het centrum voorzien van geplastificeerde borden met langs de ene kant een verbodsbord dat duidelijk maakt dat je in een verboden richting stapt en beter de straat over steekt. De andere kant wordt gesierd door een pijl die de weg wijst en een aanmoediging om op het rechter voetpad te lopen.
Hoe moeilijk valt “Wandel rechts” te interpreteren? Heel moeilijk zo blijkt.
In een wereld waarin ik me niet van de indruk kan ontdoen dat ik altijd degene ben die op het trottoir plaats moet maken voor mijn tegenliggers verschiet ik van niets meer. Al maak ik me als OCD-patiënt bij elke persoon die mijn richting uitstapt sowieso uit de voeten. Ik hou spontaan afstand uit schrik om aangeraakt te worden, steek over, ga opzij of zet me aan de kant en maak plaats. Mijn ziekte heeft me geleerd om altijd voorrang te verlenen.
Maar toch, het valt op. Waarom is het voor zovelen zo lastig om de straat over te steken en rechts te houden? Te lui om extra meters te maken?
In de laatste rechte lijn naar huis doe nog steeds wat van me verwacht wordt: ik stap op het voetpad aan de rechterkant en wandel, komende van de Grote Markt, voorbij alle even huisnummers in de straat. Iets voor de Beekstraat merk ik een stel goedlachse medeburgers op die duidelijk pret hebben terwijl ze mij tegemoetkomen. Dat ze in de verboden richting stappen verbaast me niet. Dat ze van geen wijken weten ook niet. Ze zijn zich van geen kwaad bewust. De lockdown is voorbij. De teugels worden gevierd. Ik had niet anders verwacht.
Vlug een blik over mijn schouder werpend, kijk ik achterom of er geen aanstormende fietsers op mij afkomen terwijl ik van het voetpad afwijk en de straat op stap om in een bocht om de personen die mij kruisen heen te stappen. Ik zie twee fietsers mijn kant uit komen, op een goeie 30 meter achter mij. Ze hebben een flinke snelheid en een wel getrainde duim die hun luide bel al van ver in gang zet vooraleer daar nog maar reden toe is. I.p.v. af te remmen scheren ze zonder zelf uit te wijken rakelings langs mij heen, een man gevolgd door een onbeschofte vrouw die niet nalaat me met verheven stem haar ongenoegen te laten blijken.
“Loop eens op de stoep, trees!”
Van een beetje fatsoen is nog nooit iemand dood gegaan, denk ik bij mezelf. Ik word met de vinger gewezen. Het triggert zelfevaluatie.
Waarom was ik op de openbare weg? Omdat ik tussen twee vuren stond? Omdat de anderen wandelenden waar ze dat beter niet deden terwijl roekeloze fietsers me met veel plezier op een haar na in de vernieling reden. Was mijn enige optie rechtsomkeer maken? Of stapte ik op straat omdat ik ziek ben en sowieso uit de weg ga voor anderen? Omdat ik graag 1,5 meter afstand houd van anderen waarbij dat nogal moeilijk is op een voetpad dat maar 1,5 meter breed is? Had ik moeten oversteken naar het linker voetpad en in de verkeerde richting moeten lopen? Moest ik opzij gaan en in het afschuwelijk vuile portaal van de leegstaande WirWar stappen om plaats te maken?
Doen wat er verwacht wordt is zo eenvoudig. Verdraagzaam zijn en naastenliefde ook. De last komt met de middelvinger die anderen opsteken naar al wat hen niet aanstaat.
Ik besef dat ik zelf met de vinger wijs. Toch werp ik geen eerste steen. Ik gooi hooguit een Smartie, om dwazen die in mijn ogen het rechte pad verloren zijn in deze mallemolen die de maatschappij is, in de goeie richting te lokken.
Enkele weken later volgde de mondmaskerplicht. Een mondknevelplicht leek me voor sommigen meer opportuun.
De dag begon al vroeg vandaag. Om half 5 meer bepaald. Onder de vorm van een gillende kat die krijste alsof ze twee maanden geen eten meer gekregen had, maakte Stans komaf met onze zoete dromen en liet ze verstaan dat het tijd was om op te staan. Ruim een uur te vroeg wanneer we naar de regelmaat van de voorbije week kijken. Winteruur, weet je wel. En weekends: heeft ze nog nooit van gehoord.
Het abrupte ontwaken zorgde ervoor dat we de slaap niet onmiddellijk meer konden vatten. Er werd naar de smartphones gegrepen.
Vol ongeloof en afschuw kreeg ik de berichten van een dolle menigte die gisteren alle gezond verstand aan de kant geschoven had en het in hun ogen nog broodnodige in huis besloot te halen, onder ogen. Zoals een nieuwe tattoo.
De koopzondag in Antwerpen vandaag, die zou blijkbaar gewoon doorgaan. De die hard shopt till he drops.
Van Covid-19 wellicht binnenkort. Alleen weet hij of zij dat nog niet.
Gouverneur Cathy Berx hoopte dat het hard zou gaan regenen en ik hoopte met haar mee.
Verder zag ik een video van een patiënte in een Vlaams ziekenhuis. Ze had Covid nooit serieus genomen zei ze, maar nu het virus haar te pakken had, leek haar getuigenis tussen de regels door eerder een smeekbede om vergiffenis, haar ogen vol tranen van spijt. Een waarschuwing ook aan alle kijkers, maar zelfkennis moet haar toch geleerd hebben dat die boodschap slechts deels zou blijven hangen, namelijk bij een publiek dat de nodige voorzorgen al neemt. Dovemansoren willen niet horen, mevrouw. Kijk maar eens naar de live beelden van de webcam op de Meir.
Straks komt, net als spijt, altijd te laat, zei mijn moemoe zaliger altijd.
Voor we nog even besloten in te dutten, wees K. me op een Facebookbericht. Een oproep van een jonge vrouw:
Zijn er nog mensen die heel erg bang zijn van corona en daar over willen babbelen af en toe?
De reacties waren hallucinant. De dame gooide haar vrees zomaar op straat en op een paar steunbetuigingen na ontaardde alles in een discussie over het wel of niet bestaan van virussen, het manipuleren van cijfers en commentaar waar mevrouw niets aan heeft: “Je moet alles in perspectief plaatsen hoor. Leer eens relativeren.” En verder maar met modder gooien naar mekaar.
Mijn eigen leven wordt al jaren getekend door angst. Het drijft me verder en verder weg van de maatschappij. Het deed me afstand nemen van anderen, van hun roekeloos ondoordacht gedrag. Het stemt me droevig, maar heeft me ook zoveel geschonken. In alle eerlijkheid denk ik dat ik er een mooier mens door ben geworden. Of geworden ben wat ik nooit dacht te kunnen worden.
Nog een paar uur en de lockdown is er. Ik keek er al zolang naar uit. Het is alles wat ik wil.
Ondertussen regent het oude wijven met klompen aan.
Het is alweer een paar dagen geleden dat ik aan de laatste bladzijde van Liefde. Een onmogelijk verlangen? van Dirk De Wachter toe was. Een dun boek van 107 pagina’s dat je gemakkelijk op een paar uur met je ogen kan verorberen. Na De kunst van het ongelukkig zijn gelezen te hebben, was ik wel benieuwd wat de brave man over de liefde te vertellen had.
Uiteraard streef ik zoals u naar het ultieme liefdesgenot en een portie geluk. Liefst nog in combinatie: een gelukkige, duurzame liefdesrelatie. Maar als het voor de normale mens al zo goed als onbereikbaar is, is het dan wel weggelegd voor iemand die lijdt aan smetvrees?
De waarheid is dat ik net door ongelukkig zijn een plaats te geven in mijn leven, heel dankbaar en gelukkig geworden ben. Te midden van alle OCD-tragiek vol zelfmedelijden en wanhoop toch datgene zoeken dat je gelukkig maakt, lukt enkel door het kleine te appreciëren en te genieten van gewone, simpele dingen die anderen saai zouden noemen. Het moet niet altijd maar harder, beter, groter zijn. Klein en dagdagelijks is ook goed. Veel heeft uiteraard te maken met het isolement waarin je verzeild geraakt. Dan ben je wel aangewezen op wat zich in je nabijheid, thuis bevindt. Iedereen die lockdown light nu al moe is, moet zich eens inbeelden wat het is om 7 jaar lang (2006-2013) van zondagavond tot de zaterdagochtend daarop het huis niet uit te komen, éénmaal per dag te eten en en passant ook nog eens opgezadeld te zitten met continue dwanggedachten. Geen sociaal leven, geen levensecht contact buiten je eigen partner. Niemand die over de vloer kan komen. Zelf nergens naartoe. Dag na dag. Week na week. Jaar na jaar. Enkel het weekend brengt soelaas. Dat klinkt als een pleister op de wonde, maar dat was het allerminst. Je ziekte maakt dat de deur uit gaan en de frisse buitenlucht waar je zo van geniet opsnuiven, gepaard gaat met de nodige stress en angst dat er toch maar niets zou mislopen waarna je verlangt naar het isolement dat je zo haat.
Deze lockdown is een lachertje, en mag wat mij betreft best eeuwigdurend zijn. Misschien is deze lockdown zelfs wel datgene waar ik al die jaren naar verlangde? De rust, de kalmte, iedereen ver uit mekaar, kiezen met wie je contact heb, hoe ver dat contact gaat. Wat een verademing. Het enige waar ik me zorgen om maak is niet naar de kapper kunnen. Dat klink niet alleen heel misplaatst, dat is het ook.
Naast geluk dankzij ongeluk is het in alle miserie die ik heb leren beminnen en liefhebben ook nog eens hopen op een (duurzame) relatie. En hoewel deze voornamelijk door mijn ziekte tijdens vooral de OCD-quarantaine niet over rozen liep en flink op de proef gesteld werd, zit alles vreemd genoeg helemaal snor.
Ik bespaar u (voorlopig) de gedetailleerde gruwel, maar in de pas willen lopen omdat niet je lief dat zegt, maar haar ziekte, is geen pretje. Meer nog, het vergt een bijzonder sterke persoonlijkheid, onvoorwaardelijke liefde, wilskracht en tomeloze energie om dit vol te houden. Ja-ren-lang. Het is iemand blijven liefhebben tussen alle radeloosheid, woede-uitbarstingen, paniek, angst en tranen door. Met hoop op welke vorm van beterschap ook, maar zonder enige kans op genezing. Want die is niet mogelijk. Als toemaatje: een risico op terugval of nieuwe gekmakende varianten. Het is voortdurend tegen de stroom invaren en dat vreet energie. Op alle vlakken. Zelf geconfronteerd worden met onlogische gedachten, het besef hebben dat die kant nog wal raken, er maar amper tegen in kunnen gaan, handelingen keer op keer moeten uitvoeren terwijl je er tureluur van wordt en zo je leven leiden in de mallemolen vol onbegrip die onze maatschappij zo kenmerkt is één ding. Niet ziek zijn en volgen in de waanzin omdat je van iemand houdt is nog een ander paar mauwen. Ik vraag me af wat K. bezielt en bedenk met een krop in de keel: zou ik het kunnen opbrengen voor iemand?
Ik denk dat het net het liefkozen en koesteren van het ongelukkig kunnenzijn is dat ervoor gezorgd heeft dat ik kan zeggen dat gelukkig ben. Voorwaar een kunst. Samen ongelukkig zijn is iets anders, maar daarom niet gemakkelijker. Zeker niet wanneer karakters verschillen en dialogen vaak tussen de regels plaatsvinden. Of gewoonweg niet omdat de persoon waar je van houdt op mute staat en niet gezegd krijgt wat ze voelt, waar ze mee zit. Elke dag opnieuw word ik wakker met een ongelooflijk sterke vrouw naast me, ook al heeft ze verschrikkelijk slappe biceps. Het is een watje. Eentje waar ik zo van hou. Ik verdien haar niet. Eigenlijk ben haar mijn leven verschuldigd omdat ze dit offer voor mij maakt. Haar leven had zo mooi kunnen zijn, zonder zorgen. Ik draag maar een fractie van de last die zij in haar leven meesleept.
Voor buitenstaanders is het waarschijnlijk onbegrijpelijk dat een normaal iemand een persoon met smetvrees kan liefhebben. Eerlijk gezegd begrijp ik het zelf ook niet goed. En al helemaal niet na het lezen van het boek van Dirk De Wachter. Als het zo moeilijk is duurzame liefde te vinden, hoe komt het dat ik ze met alle hindernissen die er zijn net gevonden heb? Er moet al heel wat tegengewicht zijn om de aanzienlijke portie OCD te counteren en iemand graag te kunnen zien. Naast alle andere liefdesperikelen die voor gewone mensen al onoverkomelijk blijken.
Ik weet niet of mijn liefdesleven anders zou verlopen zijn moest ik geen OCD-patient zijn. Komt mijn onvoorwaardelijke trouw voort uit mijn angst om mijn lief kwijt te spelen door mijn ziekte? Zou ik promiscuer geweest zijn moest ik geen smetvrees hebben? Ik weet het niet. Wat ik wel weet is dat ik geluk gevonden heb, los van mijn ziekte, want ik ben veel meer dan dat. I’m a happy camper.
Mijn relatie met K. kent een periode van 10 jaar zonder smetvrees en ondertussen 16 jaar met. Wanneer ik een balans op maak mag ik zeggen dat de meest recente jaren, nadat mijn eigen OCD-quarantaine afliep en ons leven van overal en nergens wonen ophield, de beste uit ons leven en in onze relatie zijn. Meer nog, ik denk na alle beproevingen de voorbije twee decennia eindelijk samen rust gevonden te hebben. Alles heeft een plaats. Het is goed zo. Meer nog: dit is het.
Wat mij verbaasde toen ik het boek daarnet opnieuw vast nam, is de aanwezigheid van het vraagteken in de titel. Dirk (mag ik Dirk zeggen?) neemt immers van meet af aan stelling in dat liefde een onmogelijk verlangen is en aarzelt niet om dat herhaaldelijk op papier te zetten. Overdreven consumentisme wordt aan de kaak gesteld en het belang van eenvoud en het alledaagse staat voorop. Toch herken ik mij in de duurzame liefde die zo weinigen lijken te vinden. Een wonder, zeker voor een leven getekend door smetvrees.
De boeken die Dirk De Wachter op de wereld loslaat, lezen alsof hij ze niet met een pen in de hand of vingers aan het toetsenbord heeft geschreven. Ze lijken eerder een rechtstreekse transcriptie van de gedachtengang die zich in zijn brein ontplooide waarbij alle wijsheid via elektroden simpelweg geïmporteerd werd in een document. Het resultaat? Een warrig geheel dat ik wel kan pruimen, ondanks het feit dat zijn discours een beetje ongelukkig doorweven is met citaten van the rich and famous, kunstwerken en anonieme verhalen uit zijn praktijk. Misschien is de intentie om het geheel te breken, maar net als een gebroken hart ben ik ook voor die vertelstijl niet te vinden. Het leidt af van de essentie.
Bij het lezen van Liefde. Een onmogelijk verlangen? voelde ik wel plots de onweerstaanbare behoefte om passages te onderlijnen die mij raakten. Ik heb het heel mijn leven lang al nagelaten, ook nu. Met alle gevolgen van dien, want nu is het terug even zoeken naar de woorden die ik wil herlezen. Die ik opnieuw bij me wil laten doordringen wanneer het wat minder gaat. Ik vond altijd dat boeken ongeschonden moesten blijven, maar ik besef nu dat ze doorleefd net zoveel waardevoller kunnen zijn? Wanneer bij het herlezen andere passages gemarkeerd worden, creëren we een mooi tijdsbeeld van onze eigen gevoelens. Een momentopname van ons leven in flashy kleuren.
Ondanks het niet-markeren bracht even bladeren mij al snel bij enkele passages die mij in het bijzonder aanspraken en bijgebleven zijn.
Over ‘gewonigheid’ –
Duurzaamheid krijg je door de bescheidenheid te omarmen. Door het gewone toe te laten, het kleine en het middelmatige te appreciëren. Dat is in deze rollercoasterwereld een moeilijk te verteren advies. Maar het is wezenlijk: als mensen lange tijd liefdevol samenzijn, dan is dat ten slotte voor een groot deel van die tijd in ‘gewonigheden’. Ook in de seks zal het gewone duurzamer zijn, viagra, parenclubs en seksspeeltjes ten spijt.
Over vriendschap en liefde –
Al is de geliefde de ‘enige ware’, toch mag hij niet de enige in ons leven zijn. Als we met niemand anders een relatie hebben, en ons geheel wijden aan de geliefde, zullen er waarschijnlijk vroeg of laat problemen van komen. De duurzame liefde staat midden in het leven en midden in de wereld en zal uitgedaagd worden door verlangens naar anderen. Dat is goed. De geliefde moet vriendschapsrelaties en fysieke aantrekkingskracht tot anderen verdragen. Duurzame liefde is nooit af of compleet, maar wordt altijd weer uitgedaagd, om zich altijd opnieuw te bewijzen. Aangetrokken worden tot een ander en toch kiezen voor de geliefde duidt meer op duurzaamheid dan nooit aangetrokken te worden door een ander.
Over stilte en stilstaan –
We moeten leren samen stil te zijn. Stilte is niet gewoon het ontbreken van geluid. Een kanariepietje horen zingen is stil genoeg, kan zelfs stiller dan in een geluidsdichte kamer zitten. Die laatste is niet per se een goede stilte. Het ontbreken van geluid moet de gelegenheid creëren om opnieuw te luisteren. Dan kunnen we rustig aan tot onszelf komen. (…) Als je stil bent, is alles banaler. Banaliteit verdragen we niet goed. In de liefde zeker niet. (…) Wat als we durven de banaliteit te leven? Als we durven gewoon te zijn met twee, dan wordt de banaliteit rijk. De ‘kleine kruimeligheid van zijn’ tot ons laten komen kan heel bijzonder zijn.
Over La Jouissance –
Het genieten van Levinas gaat over het kleine, het onzichtbare en het heel vanzelfsprekende. Zintuiglijke waarnemingen kortbij. (…) De gewone schoonheid van kleine dingen zien we niet meer: dat gevoel voor genot is uitgeschakeld door de doordrenderende consumsumptiemaatschappij. (…) In dat ‘kleine’, en niet in het overrompelende zal de liefde zijn weg zoeken. In de blik, een woord, een niet-woord, een geur en andere heel persoonlijke details die andere mensen niet zien.
Er zijn niet heel veel mannen in mijn leven. Eerder weinig. Dirk De Wachter mag zich sinds een klein half jaar als één van de gelukkige beschouwen, naast Rob Lowe. Respectievelijk voor de looks en de inhoud. Foutje: omgekeerd.
Hij is de man die mij één van de mooiste woorden leerde kennen: verdrietdokter. En zijn hersenpan lijkt net de mijne: één warboel.
Maar waarom is hij zo belangrijk voor me? Is het omdat hij schrijft wat ik voel? Omdat hij bevestigt dat ik mijn leven – hoewel misschien te gewoon voor anderen – ondanks mijn ziekte helemaal op de rails lijk te hebben? Omdat ik mij/ons zo in zijn woorden herken? Omdat hij me doet beseffen dat ik heb wat nauwelijks mogelijk is: een duurzame relatie gekenmerkt door gewonigheid, liefde die wordt uitgedaagd, met wederzijdse ruimte voor anderen, samen stil kunnen zijn en de kleine kruimeligheid van zijn?
Sinds de schilder de muren en het plafond van het toilet op het gelijkvloers onder handen nam, ruikt het er vreemd genoeg naar appelsienen. Niet naar sinaasappelen, want dat woord neem ik niet graag in de mond. De vrucht al evenmin. Ik heb het meer voor clementines. Papillon clementines, als het even kan. De lekkerste die er zijn en waar Editors weer al even terug de hitlijst mee aanvoerden. Ze klinken dus als muziek in de oren, en dat zijn ze ook.
Waar de geur vandaan komt en waarom deze ter plaatse de boel blijft verfrissen, is me een raadsel. Eén dat niet de moeite is om je hoofd over te breken. Waarom zou je? Een appelsiengeur lijkt tenslotte niet in het minst op een rioolgeur, tenzij je er 10 kg van gegeten hebt en daardoor niet meer van het toilet geraakt. Dat is me nog nooit overkomen en ik hoop het zo te houden.
Het is een bizar fenomeen, die zoete, kenmerkende citrusgeur op net die plaats in huis. Dat het aroma ondanks de nodige ventilatie van geen wijken wil weten, maakt het helemaal onbegrijpelijk en al even intrigerend als het kapsel van Selah Sue.
Hoe ik in 2003 van de ene dag op de andere smetvrees kreeg, is voor mij een nog groter enigma. Wat was de trigger die de boel deed ontploffen en mijn leven voorgoed zou veranderen?
Ik weet het eerlijk gezegd niet. Zeer lang had ik gevoel dat het vinden en aanpakken van de oorzaak meteen komaf zou maken met het hele onlogische gedoe, waarna ik weer mijn goeie oude zelf zou zijn. Ik heb er ooit Merlina voor gebeld, maar ze zei me dat zelfs voor haar het mysterie té groot was. Ze kon de waarheid onmogelijk bloot leggen. Reden genoeg voor mij om het te laten voor wat het was en er geen energie meer aan te verspillen. Wat ik tijdens die queeste uiteindelijk vergat, was dat ik nog steeds mezelf was, alleen een andere, nieuwe versie. Daarom niet minder goed. Ik liet het los.
Een intrigerend verschijnsel dat ik tot nu toe eveneens nooit heb kunnen verklaren, is ‘het-mysterie-van-koppels-die-met-elkaar-vergroeid-zijn’? Goed voor mijn grootste winkel-nachtmerries.
Waarom is het in hemelsnaam nodig om steeds met twee, als koppel te gaan winkelen? De som is niet altijd meer dan het geheel van de delen. Wel?
Bij een schaars bezoek aan Colruyt, ergens midden maart, zag ik een onwezenlijk tafereel aan de ingang van de supermarkt. Gewapend met veel te grote latex handschoenen en hun winkelkar in de aanval gedroeg een bejaard koppel zich als onuitstaanbare kleuters omdat ze niet samen de winkel binnen mochten. Brute pech. Een ongeziene klaagzang en onderlinge discussie wie van hen nu uiteindelijk de winkel binnen zou gaan, volgde. Zonder enige gène vroegen ze zich met verheven stem af “wanneer het gedaan zou zijn met die zever”, waarna de vrouw uiteindelijk afdroop richting auto. Of beter moest ophoepelen van de echtgenoot die zich hopelijk thuis van zijn betere kant laat zien. Zijn opoffering (“Ik zal wel gaan”) klonk als een militair bevel om hem in de wagen (of tank – niet zeker) op te wachten.
Een ander duo dat blijkbaar individueel niet veel waard is, wou zich evenmin naar de regels schikken. Ze hadden er simpelweg niets beter op gevonden om de spelregels te omzeilen door elk een kar bij de hand te nemen en alsnog op die manier samen de winkel onveilig te kunnen maken. De 1,5 meter afstand lapten ze aan hun laars door in de koele kamer al kibbelend over welke yoghurt ze zouden aankopen de rayon te versperren. De schande voorbij.
Nu goed, de supermarkt nog tot daaraan toe. Erger is het gesteld bij de lokale handelaar. Want naast gebrek aan besef dat alleen om boodschappen gaan echt wel een haalbare kaart is (geloof me, je kan het!), is de mensheid zich blijkbaar ook niet bewust van al dat onderling contact in ruime winkels die te klein blijken tijdens de spitsuren. Ik gruwel er van. Een stoot in de rug, draagtassen tegen je benen, bovenarm tegen bovenarm, een elleboog in je zij. Drummen en drammen. Duwen en trekken. Het lijkt wel alsof iedereen bezeten is van schrik dat iemand anders de grootste koffiekoek of de laatste croissant voor zijn of haar neus weg zou kapen. Is dat nu écht nodig? Neen, op zondag om ontbijt gaan bij de bakker voelt voor mij niet aan als een blijde boodschap. Wanneer je smetvrees hebt is het een enorm stresserende belevenis waarbij de adrenaline door je lijf pompt en je doorgaans getuige bent van mensen die als magneten aan elkaar lijken te kleven. Ik zou willen uitschreeuwen: waarom toch? Het gaat heus niet sneller vooruit hoor, wanneer je opeengepakt bij elkaar staat. De enigen die je daar in feite mee blij maakt, zijn simpele zielen die aansluiten en het valse gevoel hebben dat de rij daardoor minder lang is.
Onnodig te zeggen dat de lockdown en dan vooral social distancing voor iemand met smetvrees wel te pruimen is. Dit is waar ik sinds 2003 naar snakte. Ademruimte om je heen. Het maakt het idee steeds op stap te moeten gaan met een parafix in de hand om iedereen die te dicht bij je komt op afstand te kunnen houden compleet overbodig. Met covid-19 op de loer is het bovendien uiterst handig wanneer je geconfronteerd wordt met mensen die denken dat de maatregelen van de Nationale Veiligheidsraad voor iedereen gelden, behalve voor zichzelf.
Waar is in Godsnaam het ding wanneer je het nodig hebt? Meer nog: waarom werd het nooit gecommercialiseerd? Het dateert natuurlijk uit een tijd dat er van social distancing nog geen sprake was. Het snufje – of geheim wapen, zo u wil – lijkt als twee druppels water op een paraplu, maar de straal met een reikwijdte van vijf meter verlamt mensen tussen de vijf en tien minuten, afhankelijk van hoe koud of warm het buiten is. Ideaal voor OCD-ers en bij uitbreiding iedereen deze tijd. Ik weet niet hoe het in uw omgeving gesteld is, maar wanneer ik voor een korte wandeling de deur uitga, ben ik steeds degene die afstand moet nemen. Tegenliggers lopen rechtdoor als waren ze de meest nuchtere personen tijdens een alcoholtest.
Bron: Merlina’s Mysterieboek, Dick Durver, dienst Pers en Publicaties van de BRT, 1984
Social distancing is vooral geslaagd in combinatie met lokale handelaars die in hun winkel een flow hanteren, een principe waarbij je langs de ene kant binnenstapt en langs de andere kant weer buiten. Al sputtert het systeem op drukke momenten omdat iedereen op een hoopje aan de kassa staat te wringen. Onmogelijk om anderen niet te raken. En niet omdat je zelf je best niet doet.
Laat me wel wezen: het enige lichamelijk contact dat ik als OCD-patient wil, is dit waar ik zelf voor kies. Van ‘helemaal niet’ tot all the way. Met wie en wanneer, daar wens ik graag zelf over te beslissen.
Functioneren in het openbare leven vergt moed en wilskracht, maar moest u mij tegen het lijf lopen, geef me vooral geen schouderklop. U strooit er zout mee in een diepe, onherstelbare wonde.
En dat zout, dat lijkt me eerder iets voor op uw patatjes.