Tagarchief: verdrietdokter

Een deal met God

Het is donker in de slaapkamer. We liggen al een tijd in bed, het moet ondertussen ver na middernacht zijn. Terwijl mijn tranen zich langs mijn kaken een weg banen, ik mijn ogen sluit en weer open, merk ik de zachte driehoekige lichtstraal op die verschijnt vanuit het rode waaklampje in het stopcontact tegen de muur. Het is een overblijfsel van onze periode in Gent, waar we jarenlang in het hart van de prostitutiebuurt woonden en het ons met de waas die het creëerde hielp niet onder te moeten doen voor de schaars geklede buurvrouwen. Onze loft ging zo naadloos op in het decor van de omgeving. De lichtbron staat ook symbool voor wat we eeuwig willen zijn: volwassenen in een lichaam vol kinderlijk enthousiasme. Toch drukt het me nu vooral met de neus op de feiten hoe droevig ik ben. Op andere momenten blijft het schijnsel onopgemerkt.

Onze naakte lichamen kunnen niet dichter bij elkaar liggen. Verstrengeld zeggen we niets. Woorden zijn overbodig. Mijn gehavende armen omhelzen de vrouw die me door het onleefbare loodst. Mijn vingertoppen strelen haar schouders, bovenrug en lende. Terwijl ik mijn emoties niet meer onder controle heb, spreek ik uit wat ik opkrop. Samen met het vocht dat uit mijn ogen vloeit, kiezen negen woorden de vrijheid. Ze ontsnappen ongewild uit mijn lichaam. Ze zijn hard en confronterend. Ze kerven niet alleen mijn hart, maar wellicht ook het hare. Mijn stem breekt. Ik stamel.

Ik ben bang dat je dood gaat.

Ik zwijg even en vervolg.

Jij niet?

Het blijft stil.

Ik zal het niet weten antwoordt ze voorzichtig.

Terwijl Kaatjes ademhaling zwaarder wordt en enkele sleep twitches duidelijk maken dat ze aan haar schoonheidsslaap begonnen is, maken mijn hersenen overuren. Mijn bezorgheid houdt me klaarwakker. Ik vind geen rust en vraag me af wat het ergste is: sterven of alleen achterblijven zonder de persoon die je ongebreideld liefhebt? Wat verscheurt het meest? De pijn te weten dat je dood om de hoek loert of het besef dat je wellicht alleen verder door het leven moet?

Uiteindelijk dommel ik in.

Het is al schemerdonker wanneer ik later die week terugkeer van een afspraak met mijn verdrietdokter. Als zijn agenda het toelaat, opteer ik doorgaans voor een koppelsessie: 90 minuten die ik probleemloos in mijn eentje vul met mijn besognes. Het was al even geleden dat ik de pientere en zorgzame jongeman die mijn zoon zou kunnen zijn, sprak. De intense gesprekken zijn keer op keer verrijkend. Ze zijn verslavend ontladend. Ze hebben me zoveel geleerd over het leven. Over mijn leven. Over wie ik ben. Over wie ik wil zijn. Over mijn liefde voor Kaatje en andere vrouwen. Over mijn diepgewortelde, intense relatie. Ik ging er altijd vanuit dat ik zwak was, maar ontdekte net daar hoe sterk ik ben. Hoe ik met mijn lengte een hoge boom met diepe wortels ben, bestand tegen onverwachte, niet te voorkomen stormen die mijn kant op waaien. Ik wijk niet en blijf recht terwijl vele andere rondom mij ontworteld worden en zo hun kwetsbaarheid tonen. Ik ga – met de grootste moeite en hulp van dierbaren – net niet onderuit.

Het toneel waar de sofa waarin ik zo graag plaatsneem zich bevindt, is niet bepaald uitnodigend. Het AZ Mol is een oud ziekenhuis met wachtzaal H als metafoor voor hoe ik me doorgaans voel: leeg en mistroostig. Ik zet me om onverklaarbare reden telkens op dezelfde zwarte stoel met glijdend zitvlak waardoor ik spontaan tegen de rugleuning schuif en maar één houding kan aannemen: een afwachtende, niet wetende hoe ik mij zal voelen wanneer ik anderhalf uur later weer buitenwandel. De halfvolle flessen Spa op tafel lijken al maandenlang onaangeroerd en maken me niet echt vrolijk. Ze geven me het gevoel dat de tijd stilstaat en ik de enige patiënt ben die hier passeert. Wanneer ik rondkijk valt mijn oog keer op keer op een eenvoudig doch beklijvende poster die met zijn omgekrulde hoeken elke week meer van de wand lijkt te lossen. Het is het beeld van een jonge vrouw met pleisters op het gelaat met daaronder de slagzin Woorden kunnen kwetsen.

Is het kwetsend wat ik in bed tegen Kaatje zei? Had ik mijn lief niet mogen confronteren met mijn angst om haar sterfelijkheid? Zullen we ooit van mekaar weten hoe we ons écht voelen bij haar diagnose? Beschermen we elkaar omdat we van mekaar houden?

Op weg naar huis kiest Spotify voor een nummer dat onbedoeld in mijn afspeellijst met recente releases verzeild is geraakt: Running Up That Hill. Een lied dat ik altijd gekoesterd heb, maar zoals zo vaak niet omwille van de tekst, maar om wat de toonsoorten bij me losmaken. Mijn aandacht gaat plots uit naar wat Kate Bush mij met haar hemelse stem te vertellen heeft. Met elke zin voel ik de immense kracht van mijn toekomstige echtgenote. De Britse zingt wat mijn Kate niet gezegd krijgt. Dat mijn vraag haar geen pijn doet. Of ik wil voelen wat zij voelt? Dat het enige wat telt wij tweeën zijn. Dat ze weet dat ik haar met mijn vraag niet wil kwetsen. Dat ze zich ervan bewust is dat ik gewoon wil weten hoe diep mijn vraag haar verwondt.

Kaatjes naamgenoot bezingt dat wat ik meer dan wat dan ook wil: een deal met God sluiten om met mijn lief van lichaam te ruilen, alle emotionele bagage incluis. Om eindelijk te weten wie de andere écht is. Om te beseffen hoe zij het leven leeft en beleeft. Om haar te redden door haar diagnose in mijn armen te sluiten.

Om zelf de dood in de ogen te kunnen kijken en niet langer te moeten lijden aan mijn eigen ziekte waar je niet van kan genezen, maar ook niet van kan sterven.

Sie Kommen

Het eerste wat ik doe als je sterft, is die kader boven het aanrecht aan de muur in de keuken ophangen.

Met een ernstige doch speelse blik kijk ik Kaatje recht in haar staalblauwe ogen waarna we samen de spanning weglachen. Ik lach ook een beetje groen, want stiekem ben ik de discussie over het ingelijste Sie Kommen van Helmut Newton meer dan beu. Ze is al maanden aan de gang en er wordt maar geen consensus bereikt over de plek waar de zwart-wit foto alle dagen van ons verdere leven zal kleuren. Onze standpunten wijken van elkaar af, iets wat zelden of nooit gebeurt. Wellicht omdat voor Kaatje doorgaans alles goed is. Ik zou zelfs zeggen dat ze te meegaand is. Ik hou wel van wat weerwerk en daar zorgt ze nu dus voor, al een hele tijd.

Ze schermt met argumenten à la Wat zal het bezoek zeggen? Ik antwoord: Niets, want ik heb smetvrees en er komen simpelweg geen gasten over de vloer. Zoiets hoort thuis in de slaapkamer, probeert ze. Juist, net daar waar de heerlijkheid van het werk dat Newton begin jaren ’80 voor Vogue maakte zou verdwijnen in het duister. Waar onze ogen de voorkeur geven aan snelle bewegingen tijdens de REM-slaap. Je kan beter dan dat, Kaatje.

In afwachting van de muur die hen wordt toebedeeld, liggen de naakte vrouwen van de Duits-Australisch fotograaf ergens in ons huis, ingepakt in plastic, net als Laura Palmer weleer. De lippen van hun monden kleuren nog net niet blauw.

Sinds Kaatjes diagnose voel ik een onstuitbare drang om orde op zaken te stellen. Alsof mijn lief volgende week zal doodvallen. Maar ze kan nog jaren meegaan zonder dat het noodlot toeslaat of waarbij ik net degene ben die lang voor haar tot stof wederkeert. Toch voel ik me sinds 10 december op stang gejaagd door die ernstige, hartverscheurende toevalsbevinding. Om alles te regelen wat niet geregeld is. Om alles te bespreken. Om alle wonden te helen. Om alles te doen wat we nog niet hebben kunnen doen. En dus ook om knopen door te hakken wat banaliteiten betreft. Nooit gedacht dat daar een hersenaneurysma op de arterie basilaris – een slagader in het midden van de hersenbasis – voor nodig zou zijn.

Met één zin beslis ik dus al grappend waar het luik met vrouwelijk naakt van Helmut Newtons diptiek uit 1981 zal komen: boven het aanrecht in de keuken. Daar waar het eigenlijk helemaal niet hoort maar in wezen net wel.

We zijn begin jaren ’90 wanneer ik de vier blote dames leer kennen. Ik zag hen voor het eerst toen Kaatje me op een van onze afspraakjes meenam naar de Kastart in Gent. We waren jong, aten vaak spaghetti en beseften toen nog niet in wat voor onromantische setting we verzeild geraakt waren: een vermomde refter vol kakelende studenten. In mijn herinnering kregen we per toeval net die plek toegewezen, helemaal achteraan het restaurant. Het ingekaderde naakt van om en bij de 70 x 120 centimeter hing werkelijk vlak boven onze tafel. Het voelde voyeuristisch aan wanneer ik vooraleer onze bestelling opgenomen werd via mijn ooghoek een blik omhoog wierp. Ik zat vast met blozende wangen de menukaart te bestuderen, mezelf afvragend of die blos het gevolg was van mijn ontluikende gevoelens voor Kaatje dan wel van de vier naakte, volwassen vrouwen die ons flankeerden en erop toezagen dat we ons bord leeg zouden eten. De link met spaghetti, romige tomatensaus gekruid met een laurierblad of geraspte Zwitserse gruyèrekaas ontging me op dat moment volledig.

Alexandra Pin, Henrietta Allias Purcell, Lisa Thorensen en Sylvia Gobbel maken dus al van het begin van onze relatie deel uit van ons leven samen. Zo zijn we met z’n zessen. En dan reken ik Tatjana nog niet mee.

Op zoek naar mijn eigen seksuele identiteit als 18-jarige vond ik het viertal best imposant. Het zijn geen passieve, onderdanige vrouwen. Ze stralen kracht uit op een sensuele manier. Het was de echtgenote van eigenaar Marc Ostyn die de poster kocht in een klein winkeltje in de Veldstraat omdat ze hem gewoon mooi vond. Het beklijvende beeld is niet provocatief. Het ophangen in een restaurant was dat begin jaren ’90 misschien wel.

De Kastart trok in die tijd bijna alleen studenten aan, grotendeels creatievelingen van de kunstacademie Sint-Lucas. Die wisten wat Newton voor zijn lens haalde wel te – nu ja – pruimen. Net als ik. Ik hield ervan en keek er naar uit. Meer nog dan naar de maaltijd die mijn maag zou vullen. Het typeert mijn edgy kantje waar mijn verdrietdokter mij zo graag op wijst. Een karaktertrek die ik koester en me hielp ontplooien op een manier waar ik alleen van kon dromen. Het werd de meest besproken poster die de Kastart ooit heeft gehad waarbij klanten een tafel reserveerden op basis van de plaats ervan in het etablissement.

Het was even speuren op het internet vooraleer ik een foto van het oude interieur terugvond. Weliswaar met andere stoelen dan de zwarte houten van vroeger, maar met Sie Kommen nog steeds tegen de wand, verscholen diep in het restaurant in Onderbergen.

De link met spaghetti, romige tomatensaus gekruid met een laurierblad en gemalen Zwitserse gruyèrekaas ontdekte ik pas één van de voorbije weken. Ik besef nu dat het mijn herinnering de schakel is die voorheen ontbrak omdat het lang geen herinnering was, maar een beleving. Het verstrijken van de tijd was nodig om die band letterlijk bloot te leggen. Wanneer ik de majestueuze deernes op hoge hakken vandaag op me af zie komen, erotiseren ze niet langer, maar denk ik aan pasta. Dat kan allerminst zijn wat Helmut Newton voor ogen had.

Het perfecte plaatje voor de (s)Pirelli kalender. En voor boven het aanrecht in onze keuken.

Liefde. Een onmogelijk verlangen?

Het is alweer een paar dagen geleden dat ik aan de laatste bladzijde van Liefde. Een onmogelijk verlangen? van Dirk De Wachter toe was. Een dun boek van 107 pagina’s dat je gemakkelijk op een paar uur met je ogen kan verorberen. Na De kunst van het ongelukkig zijn gelezen te hebben, was ik wel benieuwd wat de brave man over de liefde te vertellen had.

Uiteraard streef ik zoals u naar het ultieme liefdesgenot en een portie geluk. Liefst nog in combinatie: een gelukkige, duurzame liefdesrelatie. Maar als het voor de normale mens al zo goed als onbereikbaar is, is het dan wel weggelegd voor iemand die lijdt aan smetvrees?

De waarheid is dat ik net door ongelukkig zijn een plaats te geven in mijn leven, heel dankbaar en gelukkig geworden ben. Te midden van alle OCD-tragiek vol zelfmedelijden en wanhoop toch datgene zoeken dat je gelukkig maakt, lukt enkel door het kleine te appreciëren en te genieten van gewone, simpele dingen die anderen saai zouden noemen. Het moet niet altijd maar harder, beter, groter zijn. Klein en dagdagelijks is ook goed. Veel heeft uiteraard te maken met het isolement waarin je verzeild geraakt. Dan ben je wel aangewezen op wat zich in je nabijheid, thuis bevindt. Iedereen die lockdown light nu al moe is, moet zich eens inbeelden wat het is om 7 jaar lang (2006-2013) van zondagavond tot de zaterdagochtend daarop het huis niet uit te komen, éénmaal per dag te eten en en passant ook nog eens opgezadeld te zitten met continue dwanggedachten. Geen sociaal leven, geen levensecht contact buiten je eigen partner. Niemand die over de vloer kan komen. Zelf nergens naartoe. Dag na dag. Week na week. Jaar na jaar. Enkel het weekend brengt soelaas. Dat klinkt als een pleister op de wonde, maar dat was het allerminst. Je ziekte maakt dat de deur uit gaan en de frisse buitenlucht waar je zo van geniet opsnuiven, gepaard gaat met de nodige stress en angst dat er toch maar niets zou mislopen waarna je verlangt naar het isolement dat je zo haat.

Deze lockdown is een lachertje, en mag wat mij betreft best eeuwigdurend zijn. Misschien is deze lockdown zelfs wel datgene waar ik al die jaren naar verlangde? De rust, de kalmte, iedereen ver uit mekaar, kiezen met wie je contact heb, hoe ver dat contact gaat. Wat een verademing. Het enige waar ik me zorgen om maak is niet naar de kapper kunnen. Dat klink niet alleen heel misplaatst, dat is het ook.

Naast geluk dankzij ongeluk is het in alle miserie die ik heb leren beminnen en liefhebben ook nog eens hopen op een (duurzame) relatie. En hoewel deze voornamelijk door mijn ziekte tijdens vooral de OCD-quarantaine niet over rozen liep en flink op de proef gesteld werd, zit alles vreemd genoeg helemaal snor.

Ik bespaar u (voorlopig) de gedetailleerde gruwel, maar in de pas willen lopen omdat niet je lief dat zegt, maar haar ziekte, is geen pretje. Meer nog, het vergt een bijzonder sterke persoonlijkheid, onvoorwaardelijke liefde, wilskracht en tomeloze energie om dit vol te houden. Ja-ren-lang. Het is iemand blijven liefhebben tussen alle radeloosheid, woede-uitbarstingen, paniek, angst en tranen door. Met hoop op welke vorm van beterschap ook, maar zonder enige kans op genezing. Want die is niet mogelijk. Als toemaatje: een risico op terugval of nieuwe gekmakende varianten. Het is voortdurend tegen de stroom invaren en dat vreet energie. Op alle vlakken. Zelf geconfronteerd worden met onlogische gedachten, het besef hebben dat die kant nog wal raken, er maar amper tegen in kunnen gaan, handelingen keer op keer moeten uitvoeren terwijl je er tureluur van wordt en zo je leven leiden in de mallemolen vol onbegrip die onze maatschappij zo kenmerkt is één ding. Niet ziek zijn en volgen in de waanzin omdat je van iemand houdt is nog een ander paar mauwen. Ik vraag me af wat K. bezielt en bedenk met een krop in de keel: zou ik het kunnen opbrengen voor iemand?

Ik denk dat het net het liefkozen en koesteren van het ongelukkig kunnen zijn is dat ervoor gezorgd heeft dat ik kan zeggen dat gelukkig ben. Voorwaar een kunst. Samen ongelukkig zijn is iets anders, maar daarom niet gemakkelijker. Zeker niet wanneer karakters verschillen en dialogen vaak tussen de regels plaatsvinden. Of gewoonweg niet omdat de persoon waar je van houdt op mute staat en niet gezegd krijgt wat ze voelt, waar ze mee zit. Elke dag opnieuw word ik wakker met een ongelooflijk sterke vrouw naast me, ook al heeft ze verschrikkelijk slappe biceps. Het is een watje. Eentje waar ik zo van hou. Ik verdien haar niet. Eigenlijk ben haar mijn leven verschuldigd omdat ze dit offer voor mij maakt. Haar leven had zo mooi kunnen zijn, zonder zorgen. Ik draag maar een fractie van de last die zij in haar leven meesleept.

Voor buitenstaanders is het waarschijnlijk onbegrijpelijk dat een normaal iemand een persoon met smetvrees kan liefhebben. Eerlijk gezegd begrijp ik het zelf ook niet goed. En al helemaal niet na het lezen van het boek van Dirk De Wachter. Als het zo moeilijk is duurzame liefde te vinden, hoe komt het dat ik ze met alle hindernissen die er zijn net gevonden heb? Er moet al heel wat tegengewicht zijn om de aanzienlijke portie OCD te counteren en iemand graag te kunnen zien. Naast alle andere liefdesperikelen die voor gewone mensen al onoverkomelijk blijken.

Ik weet niet of mijn liefdesleven anders zou verlopen zijn moest ik geen OCD-patient zijn. Komt mijn onvoorwaardelijke trouw voort uit mijn angst om mijn lief kwijt te spelen door mijn ziekte? Zou ik promiscuer geweest zijn moest ik geen smetvrees hebben? Ik weet het niet. Wat ik wel weet is dat ik geluk gevonden heb, los van mijn ziekte, want ik ben veel meer dan dat. I’m a happy camper.

Mijn relatie met K. kent een periode van 10 jaar zonder smetvrees en ondertussen 16 jaar met. Wanneer ik een balans op maak mag ik zeggen dat de meest recente jaren, nadat mijn eigen OCD-quarantaine afliep en ons leven van overal en nergens wonen ophield, de beste uit ons leven en in onze relatie zijn. Meer nog, ik denk na alle beproevingen de voorbije twee decennia eindelijk samen rust gevonden te hebben. Alles heeft een plaats. Het is goed zo. Meer nog: dit is het.

Wat mij verbaasde toen ik het boek daarnet opnieuw vast nam, is de aanwezigheid van het vraagteken in de titel. Dirk (mag ik Dirk zeggen?) neemt immers van meet af aan stelling in dat liefde een onmogelijk verlangen is en aarzelt niet om dat herhaaldelijk op papier te zetten. Overdreven consumentisme wordt aan de kaak gesteld en het belang van eenvoud en het alledaagse staat voorop. Toch herken ik mij in de duurzame liefde die zo weinigen lijken te vinden. Een wonder, zeker voor een leven getekend door smetvrees.

De boeken die Dirk De Wachter op de wereld loslaat, lezen alsof hij ze niet met een pen in de hand of vingers aan het toetsenbord heeft geschreven. Ze lijken eerder een rechtstreekse transcriptie van de gedachtengang die zich in zijn brein ontplooide waarbij alle wijsheid via elektroden simpelweg geïmporteerd werd in een document. Het resultaat? Een warrig geheel dat ik wel kan pruimen, ondanks het feit dat zijn discours een beetje ongelukkig doorweven is met citaten van the rich and famous, kunstwerken en anonieme verhalen uit zijn praktijk. Misschien is de intentie om het geheel te breken, maar net als een gebroken hart ben ik ook voor die vertelstijl niet te vinden. Het leidt af van de essentie.

Bij het lezen van Liefde. Een onmogelijk verlangen? voelde ik wel plots de onweerstaanbare behoefte om passages te onderlijnen die mij raakten. Ik heb het heel mijn leven lang al nagelaten, ook nu. Met alle gevolgen van dien, want nu is het terug even zoeken naar de woorden die ik wil herlezen. Die ik opnieuw bij me wil laten doordringen wanneer het wat minder gaat. Ik vond altijd dat boeken ongeschonden moesten blijven, maar ik besef nu dat ze doorleefd net zoveel waardevoller kunnen zijn? Wanneer bij het herlezen andere passages gemarkeerd worden, creëren we een mooi tijdsbeeld van onze eigen gevoelens. Een momentopname van ons leven in flashy kleuren.

Ondanks het niet-markeren bracht even bladeren mij al snel bij enkele passages die mij in het bijzonder aanspraken en bijgebleven zijn.

Over ‘gewonigheid’ –

Duurzaamheid krijg je door de bescheidenheid te omarmen. Door het gewone toe te laten, het kleine en het middelmatige te appreciëren. Dat is in deze rollercoasterwereld een moeilijk te verteren advies. Maar het is wezenlijk: als mensen lange tijd liefdevol samenzijn, dan is dat ten slotte voor een groot deel van die tijd in ‘gewonigheden’. Ook in de seks zal het gewone duurzamer zijn, viagra, parenclubs en seksspeeltjes ten spijt.

Over vriendschap en liefde –

Al is de geliefde de ‘enige ware’, toch mag hij niet de enige in ons leven zijn. Als we met niemand anders een relatie hebben, en ons geheel wijden aan de geliefde, zullen er waarschijnlijk vroeg of laat problemen van komen. De duurzame liefde staat midden in het leven en midden in de wereld en zal uitgedaagd worden door verlangens naar anderen. Dat is goed. De geliefde moet vriendschapsrelaties en fysieke aantrekkingskracht tot anderen verdragen. Duurzame liefde is nooit af of compleet, maar wordt altijd weer uitgedaagd, om zich altijd opnieuw te bewijzen. Aangetrokken worden tot een ander en toch kiezen voor de geliefde duidt meer op duurzaamheid dan nooit aangetrokken te worden door een ander.

Over stilte en stilstaan –

We moeten leren samen stil te zijn. Stilte is niet gewoon het ontbreken van geluid. Een kanariepietje horen zingen is stil genoeg, kan zelfs stiller dan in een geluidsdichte kamer zitten. Die laatste is niet per se een goede stilte. Het ontbreken van geluid moet de gelegenheid creëren om opnieuw te luisteren. Dan kunnen we rustig aan tot onszelf komen. (…) Als je stil bent, is alles banaler. Banaliteit verdragen we niet goed. In de liefde zeker niet. (…) Wat als we durven de banaliteit te leven? Als we durven gewoon te zijn met twee, dan wordt de banaliteit rijk. De ‘kleine kruimeligheid van zijn’ tot ons laten komen kan heel bijzonder zijn.

Over La Jouissance –

Het genieten van Levinas gaat over het kleine, het onzichtbare en het heel vanzelfsprekende. Zintuiglijke waarnemingen kortbij. (…) De gewone schoonheid van kleine dingen zien we niet meer: dat gevoel voor genot is uitgeschakeld door de doordrenderende consumsumptiemaatschappij. (…) In dat ‘kleine’, en niet in het overrompelende zal de liefde zijn weg zoeken. In de blik, een woord, een niet-woord, een geur en andere heel persoonlijke details die andere mensen niet zien.

Er zijn niet heel veel mannen in mijn leven. Eerder weinig. Dirk De Wachter mag zich sinds een klein half jaar als één van de gelukkige beschouwen, naast Rob Lowe. Respectievelijk voor de looks en de inhoud. Foutje: omgekeerd.

Hij is de man die mij één van de mooiste woorden leerde kennen: verdrietdokter. En zijn hersenpan lijkt net de mijne: één warboel.

Maar waarom is hij zo belangrijk voor me? Is het omdat hij schrijft wat ik voel? Omdat hij bevestigt dat ik mijn leven – hoewel misschien te gewoon voor anderen – ondanks mijn ziekte helemaal op de rails lijk te hebben? Omdat ik mij/ons zo in zijn woorden herken? Omdat hij me doet beseffen dat ik heb wat nauwelijks mogelijk is: een duurzame relatie gekenmerkt door gewonigheid, liefde die wordt uitgedaagd, met wederzijdse ruimte voor anderen, samen stil kunnen zijn en de kleine kruimeligheid van zijn?

Of simpelweg omdat hij schrijft wat ik wil horen?

De verdrietdokter

Wat een prachtig woord. Ik leerde het eergisteren kennen toen ik voor het slapen gaan met Dirk De Wachter in bed kroop. Of beter, met Liefde. Een onmogelijk verlangen?’ Ik weet niet wat me het meest fascineert aan die man: het feit dat ik hem zonder dralen de auto in zou willen sleuren om hem binnen de kortste keren af te zetten bij onze kapster in Knesselare of het feit dat zijn flinterdunne boeken (ik las eerder ‘De kunst van het ongelukkig zijn’) mij in het diepste van mijn ziel raken.

Verdrietdokter dus. Niet te verwarren met een dokter die jou verdriet aan doet. Want die bestaan ook. Ik heb van beide een exemplaar dat ik koester, ironisch genoeg vooral de laatste, zij die mijn emoties op de proef stelt.

De eerste is een knappe jongeman met een heerlijke naam. Hij zou mijn zoon zou kunnen zijn moesten mijn tienerjaren één langgerekt, wild, heteroseksueel avontuur geweest zijn. Wie zijn vader is zou ik me vanzelfsprekend niet meer herinneren binnen de geschetste context, maar ongetwijfeld iemand met goede genen, dat zie ik zo wanneer ik naar de twintiger kijk. Zijn gevoel voor humor en intelligentie heeft hij wellicht van zijn moeder meegekregen, mijmer ik, wanneer ik me voorstel dat ik degene was die hem in het moederhuis in de armen sloot na zijn geboorte. Hij is de dokter die geen arts is. Geen witte schort voor hem, maar een Scandinavische trui die zijn vriendin voor hem kocht. De zwartblauwe Vans met te lange nestels staan hem beeldig. Hij is degene die mijn leven mee draaglijker maakt, degene die samen met me lacht, zegt dat er niets mis is met wenen en die me het gevoel geeft dat het leven toch een feest is, ondanks momenten vol zelfmedelijden. Ik weet dat hij gelijk heeft. Ik glimlach en prijs me gelukkig met de ziekte die ik heb. Anders zou hij nooit in mijn leven opgedoken zijn.

De tweede is een ravissante, mysterieuze, androgyne dokteres met benen die tot de hemel reiken. Net iets groter dan mezelf. Een leeftijdgenoot die keer op keer onbewust met de hakken van Louboutins die ze wellicht niet eens bezit mijn hart intrapt. Om daarna de stukjes op het meest onverwachte moment op te rapen en met chirurgische precisie opnieuw perfect aan elkaar te lijmen. Alsof er niets gebeurd is. Dat vraagt tijd, en niet omdat het met Pattex opletten is voor aan elkaar klevende vingers. Tijd heelt immers alle wonden, maar als ze ondoordacht door iemand toegebracht worden en je zelf, zonder hulp van die persoon voor genezing moet zorgen, beland je op een emotionele rollercoaster. Slaan en zalven, ik hou er wel van. Ook van het verrukkelijk, zelfverzonnen taaltje dat ze spreekt. Smetvrees? “Een scheet in een glas water!” Om op te eten is ze, zeg ik u.

Mijn eigen jonge, getalenteerde verdrietdokter, de dokteres die me verdriet doet en – niet te vergeten – mijn vriendin en zielsverwant K. zijn voor mij van onschatbare waarde. Het zijn mensen die mijn lijden verzachten. Die me beter maken en van het leven doen genieten. Ze zijn het beste wat me ooit kon overkomen. En het mooiste is vaak dat ze zich niet bewust zijn van de rol die ze in je leven spelen. Ik zou nergens zijn zonder hen.

Niet alleen heeft iedereen zo iemand nodig, we moeten tevens zo iemand zijn voor anderen als het even kan. Zeker in een tijd waar angst alomtegenwoordig is. De angst die ik voel is één die verder gaat dan angst voor corona. Het is de angst voor een monster dat op de loer ligt en zich nog niet toont. Eén waar mensen zich nog niet van bewust zijn. Eén die kan toeslaan om nooit meer weg te gaan. Eén waar je je niet tegen kan inenten: smetvrees.

Het is onwerkelijk om als OCD-patiënt plots allerlei prikkels waar te nemen waaruit blijkt dat één en ander de verkeerde kant op dreigt te gaan.

Het eerste signaal dat me met de neus op de feiten drukte, kwam tijdens een telefoontje van mijn mama. Met de dalende olieprijzen had ik nog snel mazout besteld voor haar. “Ze zijn geweest” meldde ze, “maar ik heb toch maar de sleutel van het slot op de mazouttank afgewassen.” Hoorde ik het goed dat één van de personen het dichtst in mijn omgeving, meer nog: iemand die jarenlang in ging tegen mijn dwanghandelingen, plots een slag van de hamer gekregen had en deed wat ze tot dan zelf altijd onbegrijpelijk had gevonden?

Met de opkomende coronacrisis kregen ook berichten van vrienden een voor mij gruwelijke bijklank. Zo schreef één van mijn naaste vrienden me dat de hij de overdozen van geïmporteerde en wellicht overheerlijke Spumante na levering met een alcoholoplossing bespoten had om dan ook nog eens na het unboxen van de inhoud de haard in te gooien. Met veel schwung, daar twijfel ik niet aan. Ook zo de overdoos van de bestelde kattenbrokken die op 2 april bezorgd werd, “maar die was op 31 maart verpakt, dus het virus zou al zeker dood zijn.” Zou. Een veronderstelling dus. De aandacht waarmee hij ogenschijnlijk alle verpakkingen checkt, ontsnapt aan zelfs aan mij als OCD-patiënt. Wat mij wel gerust stelde was dat hij verder met geen woord repte over een steekvlam, dus op het vlak van de gebruikte hoeveelheid alcohol zit het goed dan, neem ik aan.

Dezelfde vriend meldde tevens dat iemand uit zijn straat hem kwam melden dat twee van hun gezamenlijke buren met corona opgenomen waren in het ziekenhuis. Het is een raar gevoel. De tristesse om dit nieuws meegedeeld te krijgen in combinatie met zijn afsluiter: “Nog nooit zo snel de deurbel en klink gedesinfecteerd nadat de buurvrouw afscheid nam.” Voorzichtigheid voor het virus moet aan de dag gelegd worden en rust moet op een of andere manier terugkeren in je leven, maar of dit de juiste handelswijze is? Het coronavirus heeft een metgezel.

Een mens zou zich voor minder zorgen gaan maken om zijn dierbaren. En over anderen die mee de strijd voeren tegen meer dan één onzichtbare vijand.

De ernst van de situatie werd me al snel duidelijk toen ik op 12 maart een Telenet-dienaar over de vloer kreeg. Mensen voorbij je voordeur laten is pure horror wanneer je met OCD leeft. Het hek is helemaal van de dam wanneer het een onbekend iemand is die je wel moet binnen laten. Je hebt geen controle over waar ze gaan, waar ze hun spullen neerleggen, wat ze aanraken. Ze doen wat ze normaal doen, zonder nadenken. En als je echt pech hebt, denken ze dat jouw thuis hun thuis is.

Die bewuste woensdag was dat wel even anders. Alle spanning viel weg langs mijn kant. Er was nog geen sprake van een lockdown, maar enkele maatregelen werden wel al opgelegd. En de man die aanbelde was er alvast eentje die mooi in de pas liep. Een OCD-er in spé, zoveel was snel duidelijk. Bij het openen van de deur stond hij ruim 3 meter van mij verwijderd op het fietspad, klaar om omver gereden te worden door een aanstormende pedelec. Hij liet de voordeur achter zich open toen ik hem begeleidde naar de kelder om toch maar geen deurklink te moeten aanraken. Na de installatie van de nieuwe modem vroeg hij of hij zijn handen kon wassen. Ik wees hem vriendelijk naar de wasbak die zich achter een gesloten deur bevond waarna hij als een amateur de deurklink met zijn elleboog, voorarm en uiteindelijk pols probeerde te openen. Oefening baart kunst en er was duidelijk nog flink wat werk voor de boeg. Ook de instructies die van hogerhand voor het handen wassen waren opgelegd, had hij duidelijk begrepen. Nadat ik van op afstand wat vloeibare zeep in zijn handpalmen had gespoten schrobde de man zijn handen dat het een lieve lust was. De schuurspons die op de wastafel lag, moest er aan geloven. Even drogen in de Kempische lucht en klaar was Kees. Al was dat duidelijk niet zijn echte naam. En nu verder niets meer aanraken, zag ik hem denken. Wat restte was zijn laptop bij de hand nemen en er vliegensvlug vandoor gaan, naar de volgende vuurlinie.

Naast mijn bezorgdheid om anderen is corona uiteraard een confrontatie met nieuwe angsten voor mezelf. Of een ergere vorm van een bestaande angst. Zo is het telkens weer knarsetandend en nagelbijtend wachten op de komst van de postbode. Ze zijn qua onachtzaamheid een versnelling hoger geschakeld in mijn ogen. Zelfs de invloed van sterke drank lijkt me positiever dan de instructies die die mensen van de chef meegekregen hebben. De ene obsessieve compulsieve stoornis is natuurlijk de andere niet, maar de grond is wat mij betreft verboden terrein voor zowat alles dat daar niet hoort op te liggen of op te staan. Sommige dingen zijn voorbestemd om onlosmakelijk verbonden te zijn met de grond onder onze voeten. Laat het duidelijk zijn: pakjes zijn er daar geen van. En al helemaal niet wanneer ze gewoon de brievenbus in kunnen. Ik druk u met de neus op de feiten: de grond is vuil. Ooit al bij stilgestaan wat zich op dat oppervlak afspeelt? U mag dan beter dweilen dan de beste poetshulp die aan huis schoonmaakt met dienstencheques, de postbode dropt je pakje buiten, voor uw woning. Het is al helemaal om te huilen wanneer je de voordeur opentrekt en van de persoon in kwestie nog amper een spoor te vinden is omdat hij of zij geteisterd door schrik zijn camionette ingevlucht is. Geen kans om even mee te geven wat de veilige plaats is die een corona makeover kreeg. Groter dan mijn angst om covid-19 te krijgen is dus de schrik dat de postbode mijn pakket op de grond zal zetten. En die onbevattelijke redenering baart me grote zorgen.

Moest het u interesseren, “Liefde. Een onmogelijk verlangen?” zat netjes in de brievenbus. Dat scheelt weer een keer handen wassen. Nu ja, niet echt.

Dirk De Wachter schrijft dat liefde niet maakbaar is. Niets is maakbaar, denk ik dan. Controle is een illusie. Meer nog, een desillusie. In combinatie met OCD resulteerde dat de voorbije jaren in hartverscheurende taferelen en tranen met tuiten.

Thank God voor de verdrietdokter.