“Het is geen wedstrijd, hé”, roept mijn vriendin me toe terwijl ik met mijn fiets in de startblokken sta. “Nee hoor”, antwoord ik terwijl ik net het tegenovergestelde denk.
Nadat ze op 12 maart met koorts van haar werk thuiskwam, volgde een verplichte quarantaine. Nu, meer dan drie weken later, roept de buitenwereld haar, zegt ze. Wie juist roept is me niet echt duidelijk, maar ik vermoed één of andere hogere kracht die op die manier duidelijk wil maken dat al die lekkernijen die ze de voorbije weken op de meest smakelijke wijze verorberde wat van het goede teveel waren en reeds voor een ongewenste vervorming van haar Goddelijke lichaam zorgden. En dat wil ze niet. Ik ook niet en reageer vol enthousiasme.
Welaan dan. We besluiten in deze tijden van corona beurtelings hetzelfde traject af te leggen met onze Bromptons. Een kwestie van niet samen te scholen en zeker 1,5 meter afstand t.o.v. elkaar te respecteren. Een mooi parcours vol hindernissen (kasseien! klimwerk! voetgangers! tegen de stroom in rijdende wielertoeristen!) dat ons door het hart van de stad en langs de jachthaven brengt, wordt in 1-2-3 uitgestippeld. Het feit dat we niet opteerden voor een aerodynamische rennersoutfit, voor de start niet aan een bezoek bij de materiaalpost ten huize gedacht hebben en zonder volgwagen de race aanvatten, schiet mij pas tijdens de op stapel staande fysische-quasi-marteling-bij-mooi-lenteweer te binnen.

Bij haar aankomst zet K. een tijd van 29:49,80 neer. Ik weet niet of dat goed of slecht is. Ze zweet zich dood en rukt puffend de koelkast open. “Ik moet iets met citroen hebben”, is het enige wat er nog uit komt. Die hogere kracht heeft alleszins zijn stem niet genoeg verheven noch aan de weerbots na de inspanning gedacht, bedenk ik en wijs haar terecht wanneer ze naar limonade grijpt. Mopperend doet ze zich te goed aan een glas San Pellegrino, recht uit het Italiaanse kuuroord in de provincie Bergamo. Ik mag er niet aan denken wat zich daar momenteel afspeelt.
Het frisse, bruisende water biedt de nodige afkoeling en brengt K.’s vochtgehalte weer op peil. Ik lach haar toe (en onterecht ook uit, zo zou wat later blijken) en druk haar met haar neus op de feiten dat ze geen conditie meer heeft, niks meer gewoon is en vraag haar hoe het ooit zover is kunnen komen. Het is natuurlijk ook weeral even geleden – van toen het natte najaar en de winter in het land kwamen – dat ze dagelijks van Gent centrum naar haar werk in Merelbeke en terug fietste.
Terwijl mijn lief weer bij haar positieven lijkt te komen, wrijf ik me in de handen. Dit wordt een makkie. Ik ben als tweede aan de beurt, heb een richttijd en ben meer dan ooit vastberaden om haar de vloer aan te vegen. Plus ik ga ervan uit dat ik sportvrouw van het jaar 2019 was. Van ons twee dan toch.
Draaide dat even anders uit!
Ik ben nog geen 700 meter ver wanneer ik merk dat niet alleen de banden van mijn fiets zo goed als plat zijn, maar tevens mijn eigen batterij na een langdurige winterstop. Dit wordt niks.
Ik nader de Grote Markt en mijn gedachten verschuiven van een competitie tussen geliefden naar het onwerkelijke leven dezer dagen. Het competitiebeest in mij vervelt tot een observatiedier dat met volle teugen geniet. Niet alleen van wat het rondom zich waarneemt, maar ook een blik werpend op haar eigen leven en gevoelens. Zelfreflectie op de fiets.
Onder een staalblauwe hemel waarbij de zon krachtige stralen op mijn huid brandt en mijn grijs wordende haren in de wind wapperen, dwalen mijn gedachten af.
Waarom heb ik mij in hemelsnaam zo warm aangekleed? Die sokken zijn écht wel overkill en dat – weliswaar katoenen – truitje met rolkraag is tevens om te stikken. Ik stroop mijn mouwen omhoog en gun mijn armen de warmte die ze naar mijn gevoel altijd ontberen en waar ze doorgaans naar snakken. Ik voel ze genieten. Het doet goed.
Na meer dan 15 jaar opgezadeld te zitten met OCD heeft onophoudelijk wassen van mijn handen en armen ervoor gezorgd dat mijn huid het allemaal niet meer aan kan. Ze is kapot en herstelt traag. Winterse koude en vooral gure wind zijn niet mijn beste vrienden.
Het grote voordeel na zo lang met smetvrees te leven, is dat je met de tijd een ervaringsdeskundige wordt, tot in de puntjes getraind om niet te laten opvallen tijdens sociale interacties dat je ziek bent. Want dat is toch het laatste wat je wil? Dat mensen denken dat je gek bent. Je denkt het van jezelf. Dat is al erg genoeg.
Toch zijn er dingen die je verraden. Zonder enige twijfel zijn dat bij mij mijn handen en armen. Mijn ziekte maakt dat ik vaak op pad ben met opgestroopte of korte mouwen. Ik probeer absoluut te vermijden dat iets of iemand in contact komt met mijn kleding. De beste manier om dat aan je armen te voorkomen, is door je mouwen omhoog te doen. De logica daarachter is dat je die arme lichaamsdelen zonder al te veel moeite kan wassen. Het alternatief waar ik u niet mee zal vervelen, vergt veel meer inspanning en tijd en dient dus ten allen tijde voorkomen te worden.
Tijdens de vier seizoenen sta ik dus doorgaans onveranderd met blote armen in het leven. Wanneer je mij putje winter zou zien, handen en armen paarsrood van het gure weer, zou je denken dat ik ze seconden daarvoor op de hete platen van ons Aga-kookfornuis gelegd had. Ooit al huid spontaan in kleine scheurtjes zien openbarsten omdat al wat rest een dun velleke is? Neen? Ik wel. Ik kan u verzekeren: het is geen prettig zicht.
De bezorgdheid en vragen van de bekommerde medemens wanneer onze wegen elkaar kruisen zijn gegrond, maar ook vaak ergerlijk retorisch. “Brr, Ann, heb je het niet koud?” Uiteraard verbijt ik de koude en daarmee gepaard gaande pijn, maar lach vriendelijk en antwoord “neen hoor, tuurlijk niet”. Gevolgd door een resem voorgeprogrammeerde leugens om bestwil. De ene al mooier of origineler dan de andere. Mensen kunnen zo goedgelovig zijn.

Als OCD-patient prijs ik mezelf altijd gelukkig omdat het – voor mij – een ziekte is waar je buiten psychisch lijden, niet écht ziek van bent. En als er fysische pijn is, dan is het deze die resulteert uit het te vaak wassen van je handen. Ik ben waarschijnlijk een watje en heb geen recht van spreken i.v.m. mensen die met ondraaglijk lijden geconfronteerd worden, maar huid die brandt en gloeit is voor mij voldoende om vol zelfmedelijden weg te kruipen in een hoekje. Een pijnstiller brengt geen soelaas. Het is wachten tot je huid zich herstelt. Een proces dat ik met de juiste middelen tracht te bespoedigen en keer op keer vol verwondering aanschouw.
Als wapen tegen Covid-19 is handen wassen onontbeerlijk. Maar ik zou liegen als ik zeg dat ik me niet afvraag wat de huidige angst die onze maatschappij teistert op dat vlak met de mensen rondom mij – en met hun handen – doet. Als de huid van uw handen het nu, na 3 weken reeds aan het begeven is, probeer u dan eens in te beelden hoe de huid van iemand die reeds jarenlang smetvrees heeft er na al die tijd aan toe is. En wat moet dat worden bij mensen die dit nieuwe gedrag implementeren in hun leven om plots, onverwacht en zonder controle in overdrive te gaan?
Het hele rituele gedoe dat zo bepalend is voor smetvrees maakt dat ik er in het late voorjaar, wanneer de temperatuur stijgt en het weer zo aangenaam wordt om schaarser gekleed rond te lopen, uit lijk zien als een wielrenster die er net een heel zomerseizoen op heeft zitten, ook al is de winter nog maar net voorbij. Zo zie ik mezelf: keer op keer ben ik geschokt door mijn gehavende armen en de abrupte overgang ter hoogte van mijn biceps. Van mijn gezonde, ongewassen huid naar het deel dat lijdt richting onderarmen, polsen en handen. Dat doet te grondig wassen met zeep. Keer op keer weer, na elke handeling die tot handen wassen noopt. Ook wanneer ik weet dat het eigenlijk niet moet. Het besef dat dat waar je mee bezig bent totaal onzinnig en overbodig is zet de rem er helaas niet op.
Door de grondigheid waarmee deze handeling reeds jarenlang deel uitmaakt van mijn leven, is de impact die de dreiging van het coronavirus daarop heeft, minimaal. De frequentie gaat niet de hoogte in, maar moet gezien de omstandigheden ook niet omlaag. Gelukkig liggen de piek bereiken en de curve flattenen wat mijn persoonlijke strijd betreft al een heel aantal jaren achter mij en ziet het er naar uit dat ik mijn draai gevonden heb en de toekomst dapper tegemoet zie.
Van de wielrenster die ik van mezelf maak wanneer ik in de spiegel kijk gisteren geen spoor. Niet alleen door mijn gebrek aan conditie. Na de zachte temperaturen de voorbije maanden valt het wat mijn armen betreft goed mee.
In combinatie met het kiezen van de juiste zeep, waarmee je ook kerstomaatjes kan wassen, is alles goed leefbaar.
On a side note: mijn (totaal irrelevante) tijd: 38:04,65