Tagarchief: zorgverleners

Tatjana

Het was aanvankelijk wat nagelbijten, dat wachten op nieuws van Dr. Stockx, de topdokter verbonden aan het Ziekenhuis Oost-Limburg. Ik ken hem niet omdat ik al jarenlang geen televisie meer kijk. Hij is de interventieradioloog met wie overlegd wordt welke behandeling er voor Kaatje mogelijk is.

Met Kerstmis in aantocht ebde de spanning wat weg, al was het verslag van Kaatjes angiografie niet bepaald nieuws om vrolijk van te worden.

Maar de tijd heelt alle wonden en met het uitblijven van een telefoontje van de neurologe verschoof de aandacht. Alsof er geen vuiltje aan de lucht is.

Er was tijd voor nieuwe hobby’s en doordacht handelen. Vaak in combinatie.

Zo kocht Kaatje een broodbakmachine die we Tatjana doopten. Omdat een oven heet is en Tatjana heet klinkt.

Kaatje gaat niet graag naar de bakker en ik als OCD-patiënt – en meer nog de huid op mijn armen – ben het beu om in de vrieskou, gietende regen en snijdende wind naar de winkel te stappen.

Zo’n broodbakmachine leek ons ook handig bij onvoorziene omstandigheden en tijdsgebrek.

Tatjana dus. Kaatje is er gek op.

Met haar komst ontdekten we dat er niets heerlijker is dan de geur van vers brood bij het ontwaken, gebakken door een vrouw die je verder geen geld kost.

Zelf heb ik noodgedwongen ook een nieuwe hobby. Twee zelfs. Ik trek er nog net geen verpleegsterpakje voor aan.

De eerste is Kaatjes bloeddruk twee keer per dag meten, ’s morgens en ’s avonds. Die mag namelijk niet te hoog zijn en moet opgevolgd worden. Veel stelt het niet voor. Ik haal het ding uit de kast, steek de stekker in het stopcontact, geef haar de armmanchet, druk op de knop en kijk toe hoe de slang lucht omhoog pompt en zo de bloeddoorstroming in haar arm een klein beetje belemmert.

Om van de nood een deugd te maken meet ik mijn eigen bloeddruk in één keer mee door, om steevast vast te stellen dat die vrij gelijkaardig is, op mijn hartslag na.

Haar hart klopt duidelijk sneller dan het mijne wanneer we elkaar in de ogen kijken. Haar verlangen blijft groot.

De bloeddrukwaarden schrijf ik in onze Keel’s Simple Diary, dagboekjes die ik herontdekt heb na jarenlang negeren. We kochten ze destijds in SoHo, op één van onze vele, lange reizen.

Mijn andere nieuwe hobby is Kaatjes medicatie klaarleggen, twee keer per dag. Pilletjes met een ongewone vorm die zo deelbaar door vier zijn als 16 of 40.

Kaatje heeft ze zelf gekozen. Ze mocht van de dokteres afwegen welk medicijn het beste bij haar zou passen. “Het eerste heeft tintelingen in de handen en beven als bijwerking. Het andere vermageren.”

Ze ging voor het laatste. Al bleek dit mooi Nederlands voor verminderde eetlust. Ze krijgt amper nog een hap door de keel. Iets dat zich normaal enkel bij griep en enorme stress manifesteert.

Het was pas één van de voorbije dagen dat het me voor de eerste keer op viel na al die jaren samen met haar. Met het ontwaken komt haar opgejaagd zijn, het hoofdpijn hebben.

Mijn belerende toon met de aanmaning tot kalmte valt me evenzo nu pas op. Laissez faire denk ik dan, maar het dringt niet bij haar door.

Op korte tijd werden we beiden zorgbehoevend en zorgverlener.

Bezorgd zijn om elkaar. Zorgen voor elkaar.

Ons broodje is gebakken.

Florence

Afgelopen vrijdag liet ik naar mijn borsten kijken. En aan mijn borsten komen. Door drie vrouwen die ik nooit eerder ontmoet had dan nog. De eerste twee duwden en trokken eraan tot ze perfect gepositioneerd waren. De derde haalde wat later een knijpfles waar evengoed ketchup uit had kunnen komen boven om komaf te maken met de luchtlaag tussen sonde en huid bij het echografisch onderzoek.

Het was een fluitje van een cent, ondanks de nodige spanning. En niet omdat mijn borsten bijna tot moes herleid werden wanneer ze samengedrukt werden bij de mammografie.

Nog geen 5 minuten nadat ik – ruim 25 minuten te vroeg – mezelf neervlijde op een stoel in een anders volledig lege wachtzaal, stapt iemand op me af. Het is Florence Nightingale. ‘U mag u plaatsnemen in kleedhokje 8 en uw bovenlichaam ontbloten. Daarna even wachten tot we u komen halen.’ Ik ben in opperbeste stemming, sta er niet bij stil dat hokje lucky number 7 op deze vrijdag de 13de misschien meer iets voor mij geweest zou zijn, trek de deur open en stap binnen. Mijn dikke beige winterjas en sjaal hang ik aan de haak, mijn trui en beha leg ik op een plooistoeltje waarvan het zitvlak verschillende spleten heeft. ‘Als mijn kleding er maar niet afschuift of tussen valt en zo op de grond belandt’, hoor ik mezelf denken. Een bedenking die me verontrust. En het wordt er niet beter op. Nog geen seconde later doet een andere verpleegster de deur open aan de andere kant. Het is Florence Nightmare. Ze deelt me mee dat ze mijn kledij in hokje 4 gaat leggen. Ze geeft de reden van die vestimentaire verhuis, maar die ontgaat me volledig in alle paniek. Haar triviale boodschap lokt aanvankelijk een niet te stillen onrust bij me uit.

De bezorgdheid ebt pas weg wanneer de twee zorgverleners met me in gesprek gaan en commando’s afvuren à la ‘Kin omhoog mevrouw, of ze staat mee op de foto’. Ik gehoorzaam en kijk wat rond wanneer de beelden gemaakt worden en ik achter mijn mondmasker wat onzichtbare grimassen maak wanneer ik pijn voel.

Vier foto’s later lig ik halfnaakt op de onderzoekstafel neer in een schemerdonkere kamer, mijn borsten afgedekt met een papieren handdoek die werkelijk nergens toe dient. Terwijl ik op de dokter wacht, werp ik een blik omhoog. Ik tel 56 vierkante panelen die een vals plafond vormen waarvan vier vakken voor verlichting en twee voor ventilatie. Ik merk een branddetector en noodverlichting op.

De arts laat op zich wachten. Ze blijft te lang weg. Hoewel de onderzoekstafel comfortabel ligt, voel ik me stilaan terug oncomfortabel. De gedachte aan mijn kleding speelt terug op. Ik maak me zorgen. Meer zorgen dan om het resultaat van de eerder genomen RX-en en de echo die nog moet volgen.

‘Even mijn handen wassen. U mag gewoon vertrekken’, zegt de dokter na het onderzoek. Ik kleef en voel me net een sticky-trap van Vapona. Gelukkig geen vliegen in de buurt. Ik stap de kamer buiten, kom terecht op een gang met kleedkamer 4 vlak voor mij. Ik open de deur en zie dat al mijn spullen liggen zoals ik gehoopt had.

Ik wandel naar huis. Alles is anders dan nog geen twee uur voordien. Mijn bezoek aan het ziekenhuis maakt dat mijn beweegruimte thuis beperkt is zolang ik niet gedoucht heb. Ik kan niet gaan zitten waar ik wil, ik kan niet vastnemen wat ik wil en ik voel me onrustig. Ik bijt nog even door en verfris mezelf rond een uur of negen.

Middernacht. Ik kan de slaap niet vatten. Terwijl Kaatje in mijn arm wegdroomt wanneer ik met mijn hand door haar haren strijk, koestert zij op haar beurt met haar rechterhand mijn borst die de radiologe eerder die dag met meer dan gewone aandacht onderzocht. Ik denk terug aan wat mijn lief zei nadat ik bij mijn thuiskomst vroeg om naar de beelden van mijn borsten te kijken. Ze repte met geen woord over de kleine diepliggende cystes waar ik me allerminst zorgen over hoef te maken. Neen, haar medisch gebrabbel bleef uit. Haar aandacht verschoof. Ze keek dwars door me heen, zoals ze altijd doet en zoals alleen een beeldvormer dat kan. Ze vergat alle ellende en beproevingen die ze door mijn toedoen moet doorstaan.

Wat volgde toen ze de röntgenfoto’s bekeek, was de lofzang van mijn borsten.

Zonder ook maar één valse noot.